Meningen, maken ze ongelukkig?
“Getuigt het niet van wijsheid om lak te hebben aan wat anderen denken?”, vroeg een Nederlandse journaliste me onlangs. Een mijmering voor een opinierubriek, dacht ik. Tenslotte gaan we er van uit dat de meningen van anderen erg belangrijk zijn. Hoe ga je om met de soms overvloedige uitwisseling ervan? Is een zekere afstand niet een voorwaarde voor geluk?
Ongevoeligheid voor de mening van anderen kan je zeker gelukkiger maken, was mijn antwoord. Het is geen makkelijke opdracht. Maar de essentie van emancipatie ligt precies in de autonome blik, in het feit dat je vooral je eigen oordeel als maatstaf neemt. Alleen echt gefundeerde andere meningen zijn dan nog relevant. Die autonomie betekent niet dat je egoïstisch bent, en geen enkele appreciatie voelt voor wat anderen denken. Integendeel. Je kan veel respect en empathie opbrengen voor andere meningen, zonder je eigen oordeel over de zaak te veranderen.
Het oordeel dat anderen over ons hebben heet onze ‘eer’. Het is de waarde die we hebben in de gedachten van anderen. Een delicaat punt: ‘eer’ is tot op zekere hoogte een kwestie van schijn. ‘Eer’ bestaat deels in de verbeelding. Daarbij geldt dat mensen wel makkelijk meningen hebben, maar nauwelijks de moeite nemen om alles te onderzoeken.
Schopenhauer over de riddereer
In een zoektocht naar de betekenis van ‘eer’ vandaag, greep ik terug naar een hilarisch en gevat werkje: “De kunst om je aanzien te verschaffen” van Arthur Schopenhauer. De auteur rakelt er ondermeer de bijna vergeten ‘riddereer’ op, waarvan de moderne zich – gelukkig – heeft bevrijd. Bij deze eer doet het er nauwelijks toe welke je werkelijke eigenschappen zijn. Of je eervol bent, hangt af van wat anderen over jou beweren en van hoe je hierop reageert. In deze variant van de eer weegt dus vooral de meningen van anderen door op hoe je verschijnt. Dan komt het erop aan je niet te laten doen. Je kan dus door het leven gaan als een redelijke en zachtmoedige mens, dat maakt weinig uit: het volstaat dat een dwaas je een grofheid naar het hoofd slingert en je moet duelleren om je ‘eer’ te bewijzen. Er speelt een climax in de rehabilitatie: een klap vraagt om een stokslag, een stokslag om een zweepslag en spoedig helpen alleen nog neersabelen of neerschieten.
Met zijn onverbiddelijke pen hekelt Schopenhauer de absurditeit en de willekeur van zo’n gedrag, dat hij terugplaatst naar de ‘duistere’ Middeleeuwen, toen ‘vuisten meer telden dan hersenen’. Bij een dergelijke erecode ontbreekt elk redelijk oordeelsvermogen: eer hangt af van wat een ander volhoudt, zonder bewijs of argument.
Westerse erecode?
De term ‘eer’ is in onze Westerse cultuur wel op de achtergrond geraakt, maar hij is niet geheel verdwenen. In onze rechtsstaat heeft het respect voor de wet en voor pluraliteit de rol overgenomen. Toch blijven eer en eerbaar handelen maatschappelijk relevant. En als er een informele erecode voor het Westen te geven valt, heeft ‘betrouwbaarheid’ er volgens mij een belangrijke plaats in. Terwijl de riddereer wordt gemeten aan de vraag of je te vrezen valt, geldt voor de burgerlijke eer of je te vertrouwen bent. Vandaag is het oneervol, schandelijk, gênant als je betrapt wordt op een leugen. De eer van een wetenschapper of politicus hangt af van zijn of haar geloofwaardigheid. Een groot voordeel van deze erecode, is dat ze betrekking heeft op feiten. Wie je ‘eer’ in twijfel trekt, slaagt hier slechts in voorzover die persoon met bewijzen komt. Dit criterium biedt een goede bescherming tegen willekeurige of op roddel gebaseerde meningen. Het maakt je onafhankelijker ten opzichte van anderen. Tegen laster en ‘eerroof’ heb je in principe ook juridische bescherming.
Wijsheid
Volgens mij is het een teken van wijsheid als je een belediging niet noodzakelijk wil vergelden. Dit idee is al terug te vinden bij Socrates en in het boeddhisme: de mogelijkheid om ervoor te kiezen niet als gekrenkt persoon door het leven te gaan. Je beslist zelf welke woorden je aanvaardt en welke je weigert. Toen iemand aan Socrates vroeg of een lasteraar hem niet had beledigd, antwoordde hij: “Neen, want wat hij zegt, slaat niet op mij” (volgens Diogenes Laërtius). Een les voor ijverige kwaadsprekers of licht gekrenkte zielen: een belediging bezoedelt wie haar uit, niet wie haar ontvangt.
Deze tekst verscheen in HP/De Tijd, de journaliste is Isabelle Buhre.