Beschouwingen bij P. Janssens’ “Voor wat, hoort wat”

Het boek

De Antwerpse burgemeester heeft onlangs zijn visie op sociaal beleid neergeschreven. ’t Stàd besteedt namelijk veel middelen aan leefbaarheid, maar krijgt fenomenen als kansarmoede, onderwijsuitval en soms weinig leefbare sociale huisvesting moeilijk onder controle.

Pleiten voor méér middelen is niet voldoende, aldus Janssens. We hebben een nieuw contract nodig: een heldere visie op wederzijdse rechten en plichten tussen burgers en overheid. ‘Antwerpen toont de weg’ is Janssens’ boodschap. En dat klinkt goed: Antwerpenaren verwachten niets minder van hun burgemeester.

De bijdrage van Janssens

Dit ‘nieuwe’ contract slaat volgens Janssens vooral op het naleven van enkele verzekeringsprincipes. Echt nieuw is dit niet: inhoudelijk sluit Janssens aan bij de ‘Derde Weg’, van bijvoorbeeld Anthony Giddens, Tony Blairs huissocioloog.

Janssens meent dat de samenleving wél compensaties moet garanderen voor moeilijke leefomstandigheden, maar liefst alleen wanneer je er als burger niet verantwoordelijk voor bent, bijvoorbeeld voor ziekte. Wederkerigheid betekent dat je rechten verwerft als je bijdraagt. Je hebt dus rechten in de mate dat je ook plichten vervult. Daarbij leiden nieuwe sociale kwesties – door globalisering en migratie – tot nieuwe risico’s, stelt Janssens vast. En die zijn in Antwerpen niet gering. Meer dan een kwart van alle ‘nieuwkomers’ vestigde er zich het afgelopen jaar. De Belgische staat dwingt grote steden ook om lasten op te vangen van zijn falend federaal migratie, integratie- en veiligheidsbeleid. Janssens beschrijft hoe hij deze uitdagingen aanpakt: kordaat, streng, actief.

En vaak met (te) korte riemen. Ten eerste zijn academici de kwalijke gevolgen van globalisering en migratie nog aan het ontdekken, wat niet meteen helpt (Prof. Deleeck, bijvoorbeeld, zag deze evoluties eigenlijk over het hoofd, aldus Janssens). Ten tweede beperken Vlaamse, Belgische of Europese regels de lokale beweegruimte. En dat is vervelend, want Janssens wil vooral een renderend systeem: resultaten voor de ingezette middelen. Zeker wanneer de steun voor ‘solidariteit’ bij de brede bevolking afbrokkelt en het moeilijker wordt om meer algemene inspanningen te vragen. Als lezer denk je dan dat de federale regering wel degelijk lastenverhogingen voor de middenklasse zal doorvoeren, maar goed. Alvast niet zijn soort aanpak, lijkt Janssens te suggereren.

Ondertussen doet Antwerpen volgens Janssens wat het kan, balancerend op de rand van haar beleidsbevoegdheden. Het Antwerpse beleid is daarbij strenger en veeleisender dan van andere steden, beweert de burgemeester, en zou liefst nog strenger zijn, als andere overheden het maar toelieten. Zo hanteert het OCMW het principe ‘niets voor niets’ en is OCMW-steun gekoppeld aan inburgering (die complexloos strenger verloopt dan wat de Vlaamse NV-A minister vraagt). Ook het spijbelbeleid is strenger. En voor Janssens is het Vlaamse laksheid die de sociale huisvestingsmaatschappij hindert in een streng optreden tegen asociale huurders. De burgemeester zou het allemaal liever anders zien, en de nodige wettelijke mogelijkheden krijgen om de verschillende diensten zo op mekaar af te stemmen dat ieder zijn verantwoordelijkheid wel moet opnemen.

Vele burgers vinden de verworvenheden van onze welvaartstaat te vanzelfsprekend, meent Janssens. ‘Voor wat hoort wat’ tracht dus een perceptie te corrigeren over ‘links’ beleid: de burgemeester wil uitleggen hoe zijn bestuur belastinggeld goed gebruikt én strijdt voor een leefbare stad. Want ook dat is verantwoordelijkheid. En dit maakt evengoed deel uit van Janssens’ contract: hij lijkt geen politicus die potentiële kiezers door dienstbetoon wil binden.

Enkele kanttekeningen

Het heeft iets ontstellends dat een sociaaldemocraat in 2011 over plichten en bijdragen nog een boek hoeft te schrijven. Wie ooit voorstelde dat ons sociaal systeem vrijblijvend, plichtenvrij was, heeft het sociale systeem op lange termijn ondermijnd. Goed, het boek van Janssens biedt een duidelijk en ambitieus antwoord. Maar nu dreigt deze politicus wel in een ander uiterste te vervallen. Want de noodzaak tot wederkerigheid geldt uiteraard niet alleen voor steuntrekkers, maar evengoed voor bankiers, aandeelhouders en raadsleden van bedrijfsbesturen.

Dat lijkt misschien ver verwijderd van de Antwerpse problematiek, maar in die raden van banken en bedrijven zetelen ook politici. Over verantwoordelijkheid nemen gesproken… Met de bedragen – ettelijke miljarden – die mannen in maatpakken door ongecontroleerde speculatie, hebzucht en zelfoverschatting de deur uit gooien kan je wel even voort voor een sociaal beleid. En de crisis die we vandaag kennen, duurt al enkele jaren. In 2008 hebben politici dus een geweldige kans gemist om orde op zaken te stellen, om excessieve bonussen aan te pakken, korte termijnspeculatie te ontmoedigen en een kritische zelfanalyse te maken over de eigen betrokkenheid in dit dure en pijnlijke verhaal.

Er zijn wel enkele toegevingen: aangezien ook politici in het Dexia-verhaal fouten hebben gemaakt, verklaarde Patrick Janssens dat hij bereid is om zijn vergoedingen als bestuurslid terug te storten (DS 31/10/2011). Een mooi gebaar. Maar wanneer volgt de diepgaandere kritische zelfanalyse van ‘linkse’ politici over hun betrokkenheid bij een fout financieel beleid? Hoe komt het dat er zo’n algemene verblinding was tegenover wat ‘succes’ betekent in dat neoliberale model? Hoe komt het dat politici tegen misbruiken amper (durven) optreden? Heeft de sociaaldemocratie (fataal?) te lijden onder haar eigen succes: dat wie opgeklommen is op de ladder zich nu vooral wil identificeren met de ‘slimme’ jongens van Wall Street, van ‘The Economist’, van ‘Harvard Business School’? Het blijft wachten op een grondigere verheldering.

Verder valt er in Janssens’ boek amper een woord over het hinderlijke en mogelijke asociale gedrag van de arrogante middenklasser of rijke burger, die achterpoortjes van regels opzoekt – of laat opzoeken – om zoveel mogelijk profijt uit het sociale contract te halen (en de eigen bijdrage te minimaliseren)… Zo’n schadelijk gedrag komt natuurlijk eveneens voor, en ook hiertegen zou de (lokale) overheid best zoveel mogelijk optreden.

Janssens heeft andere verstandige mensen een eigen bijdrage laten schrijven: Frank Vandenbroucke en Bea Cantillon. Beide academici volgen zijn invalshoek, maar niet geheel kritiekloos.

Contractidee

Burgers sluiten een contract af, en de overheid waakt over deze afspraken. Dat is kort gezegd de wijze waarop sociaaldemocraten vandaag relatie tussen burgers onderling lijkt te willen regelen. Maar is zo’n contracttheorie een volwaardige politieke theorie? Welke visie op individu en gemeenschap gaat er achter schuil? Wel, filosofisch volgen Janssens (en Vandenbroucke) een liberaal model: de overheid reguleert de relatie tussen burgers en de vrije markt. Maar ze doet dat eigenlijk om de werking van de vrije markt (als vrije uitwisselingen tussen individuele, rationele burgers) te optimaliseren.

Zo werkt een algemene systeem van ziekteverzekering beter dan alleen privéverzekeringen, want het verplicht alle spelers op de markt te komen (aldus Stiglitz, een impliciete referentie in Vandenbrouckes tekst). Als de overheid geen algemene ziekteverzekering oplegt, blijven vele mensen gewoon zonder verzekering achter. Hetzelfde geldt voor arbeidsactivering: de overheid helpt iedereen om de weg te vinden naar een baan, zodat iedereen kan genieten van economische groei. De taak van de overheid komt dus overeen met de logica van investering: de overheid voorziet de burgers van deelnemerskaartjes in het spel van de vrije markt. Vandaar dat de nadruk bij deze contractidee ligt op het activeren van wie niet meedoet, eerder dan op wie eventueel de meeste materiële schade berokkent (zoals de speculant, bijvoorbeeld). De veronderstelling is ook dat iedereen, door het contract, toch een beetje kan meegenieten van de economische groei…

Gemeenschap en cultuur?

Als denkkader lost deze contractidee – voor wie haar aanhangt – echter méér op dan een socio-economische vraag. Ze beëindigt meteen de noodzaak om over het leven in gemeenschap, over het hebben van een levensbeschouwing, van een godsdienst of over culturele verschillen te discussiëren. Volgens de contractidee zijn burgers het namelijk eens over wederzijdse rechten en plichten. Verder denken en doen ze wat ze willen. Nu, uiteraard zijn gedachten vrij. En de contractidee klinkt behoorlijk redelijk. Maar volstaat deze visie om sociaal burgerschap te promoten?

Deze blinde vlek lijkt me een groot obstakel op weg naar de uitvoering van het ambitieuze plan: dat alle burgers vreedzaam deelnemen aan de welvaartstaat. Deze kritiek betreft niet alleen een theoretische vraag. Wat te doen in de praktijk met die burgers die vanuit hun geloof of levensbeschouwing niet vatbaar blijken voor de schijnbaar redelijk klinkende ‘verantwoordelijkheidsidee’? Is het niet nodig om actief ideeën over cultuur en filosofie voor te stellen? En om verder aan ideeën- of cultuurkritiek te doen, dus om heel concreet bepaalde voorstellingen te bekijken, te analyseren en openlijk te bespreken?

In het boek heeft Patrick Janssens ook andere slimme mensen aan het woord gelaten, onder wie Frank Vandenbroucke. Ik meen dat het tekort dat ik zopas aanhaalde ook blijkt in zijn bijdrage.

Onderwijs

Wat schrijft Vandenbroucke? Wel, onze voormalige onderwijsminister meent dat onderwijs aan hervorming toe is, want het biedt te weinig gelijke kansen. Dat klopt. Maar wat moet een jongere vandaag meekrijgen, niet alleen om een potentiële werknemer, maar om een kritische burger of een constructieve mens te zijn? Welke idealen over burgerschap, cultuur, geschiedenis of kritisch denken geeft de maatschappij best mee? Deze thema’s worden niet behandeld. Verder spreekt Vandenbroucke over de ‘schoonheid van het sociale’ en wil hij dat de samenleving ‘méér is dan losse individuen’. Mooi. Maar met welk inhoudelijk beleid kom je hiertoe? Hoe creëer je een gevoel van gemeenschap? Wat betekent dat? De lezer verneemt het niet, en dat is jammer, want precies die vragen zijn vandaag cruciaal.

Kortom, ondanks de expliciet morele inzet van Vandenbrouckes betoog – termen als rechtvaardig versus hardvochtig vallen regelmatig – kan je je als lezer moeilijk van de indruk ontdoen dat deze sociaal-democraat vooral andere socio-economische statistieken wil zien. Het is typerend voor de evolutie van de idee dat socio-economische omstandigheden belangrijk zijn, naar de idee dat het hebben van visies op socio-economische thema’s volstaat voor een goed functionerende samenleving. Maar schieten ‘linkse’ mensen hier niet tekort in hun emancipatorische opdracht?

‘Fairness’

Voor Vandenbroucke mag sociaal beleid trouwens wat méér zijn dan een ‘voor wat hoort wat’- ruil. Dat méér formuleert hij bijvoorbeeld als een ‘fairness-code’ voor buitensporige verdieners (bijvoorbeeld op bonussen). Te lang, geeft Vandenbroucke toe, beschouwde sociaaldemocraten exuberante sommen voor bedrijfsleiders als een klein detail. Maar dat was verkeerd, ziet hij in. Spijtig dat Vandenbroucke deze ‘correctie’ een hele vooruitgang vindt, want in de realiteit draait zijn pleidooi voor een code op niets uit. Hoe kan je trouwens zo’n code opleggen als je verder kritiekloos de vrije markt en haar economische machtsrelaties aanvaardt?

Vandenbroucke profileert zich als kritische sociaaldemocraat, maar suggereert geen echte hervorming van de wanverhouding tussen economische en politieke macht die het sociale model vandaag bedreigt. Zulke meer fundamentele kritiek lijkt me nochtans cruciaal, want de vrije-markt ideologie vindt niet minder, maar steeds meer ingang op allerlei domeinen: steeds meer sectoren lijken gericht op het maximaliseren van winst en niet zozeer op het kwaliteitsvol verlenen van diensten. Zo’n evolutie omkeren vraagt méér kritisch denkwerk dan Vandenbrouckes ingrepen.

Groene toekomst?

Een slotbedenking. Het boek stelt dat het draagvlak voor solidariteit vermindert, en dat is inderdaad een groot probleem. Mijns inziens heeft dit deels te maken met het psychologische effect van een zware belasting op arbeid. Wie werkt en zich inspant, betaalt de rekeningen voor wie niet werkt. Een mogelijke denkpiste, die in dit boek helaas door geen enkele auteur wordt aangehaald, is een hernieuwde, groene fiscaliteit, die toelaat de belasting op arbeid te verminderen. Tenslotte betekent globalisering niet alleen een uitdaging op vlak van migratie, maar evengoed op het vlak van ecologie. Een hernieuwde, groene fiscaliteit kan dus goed zijn voor het milieu én goed voor de sociale cohesie. Dit zijn geen verre dromen: Nederland en Denemarken, bijvoorbeeld, hebben geleidelijk een dergelijke hervorming van hun belastingsysteem doorgevoerd. Helaas blijft (ook) op dit vlak niet zozeer Antwerpen, maar heel België ‘immobile à grands pas’.

Het boek: Janssens, P. (2011). Voor wat hoort wat. Naar een nieuw sociaal contract. Antwerpen: De Bezige Bij. Met bijdragen van Bea Cantillon en Frank Vandenbroucke.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s