Europa 2050
Hoe zie je Europa in 2050? Die vraag stelde Saïd El Khadraoui (sp-a, Europees parlementslid) me voor zijn iPad-boek ‘Insaid’. Het boek is interactief: burgers kunnen reageren en discussiëren over de toekomst van Europa, door het downloaden van de iPad applicatie.
Elke maand verschijnen twee essays over Europa 2050. Onder meer Martin Schulz, Glenn Rayp, Francesca Vanthielen, Frank Vandenbroucke en Joost Vandecasteele schreven reeds een essay voor ‘Insaid’. Mijn essay verscheen in oktober. Dit is de tekst.

“Filosofe Tinneke Beeckman is niet onverdeeld hoopvol als het over de toekomst van Europa gaat. Het klimaatprobleem en de toenemende grondstoffenschaarste is wellicht de belangrijkste uitdaging waar we voor staan. De Europese Unie is op wereldvlak de enige ‘supermacht’ die het voortouw neemt als het gaat over duurzaamheid.”
Maar alle goede bedoelingen ten spijt, zal een duurzame visie op de toekomst geen zoden aan de dijk brengen als Europa er niet in slaagt haar bevolking nauwer te betrekken bij het beleid. Want daar knelt volgens Beeckman het schoentje. Burgers verliezen steeds meer macht en zeggenschap. Soevereiniteit wordt overgedragen van democratisch verkozen parlementen naar een niet-democratisch supranationaal niveau, geleid door een niet-verkozen president. De burgers moeten die macht terug grijpen.
“De Europese president inspireert geen enkele burger.”
“Geen alternatief behalve onmacht voor de Europese burger?”
“Angst aanwakkeren is geen goede strategie voor ‘empowerment’.”
“De Europese Unie heeft soevereiniteit ontnomen aan staten.”
“Europa heeft zich relativerend opgesteld tegenover de eigen seculiere traditie.”
Mijn toekomstvisie voor 2050 ziet er noch utopisch-positief noch realistisch-negatief uit. Ik houd het midden tussen deze twee uitersten. Enerzijds geef ik een positieve visie op een onmiskenbare uitdaging voor de toekomst, de ecologische. Anderzijds meen ik dat de Europese Unie zoals ze nu bestaat, enkele nadelen heeft om die ecologische omwenteling in goede banen te leiden. Het project van de Europese Unie heeft namelijk stelselmatig soevereiniteit afgebouwd: de zeggenschap van Europese burgers over hun beleid, en dus over hun lot, ebt weg.
Vanaf de jaren 1980 betekenen globalisering en Europese integratie vooral de overdracht van macht van natiestaten naar een supranationaal niveau, waarbij het onduidelijk is wie nu juist de machtsverhoudingen bepaalt. Ook linkse partijen hebben zich laten meeslepen in deze evolutie.
Klimaatverandering en afname van goedkope grondstoffen zijn de belangrijkste uitdaging op termijn. Natuurlijk vragen die problemen deels om internationale – of supranationale – oplossingen. Toch raakt die kwestie aan het dagelijks leven van elke Europeaan. Politiek speelt zich niet alleen ver van huis af. Mensen willen problemen op kleinere schaal kunnen aanpakken. Hoe burgers die concrete uitdagingen beleven, bepaalt hoe ze het politieke leven ervaren. Alvast een deel van de oplossing voor de ecologische uitdaging zal van de burgers zelf moeten komen. Ik bedoel dus niet dat de Europese Unie op klimaatvlak verkeerde beslissingen heeft genomen. En ik ben er van overtuigd dat een aantal Europese functionarissen hard werkt om innovatie en duurzaam beleid tot stand te brengen. En sommige afspraken zullen per definitie internationaal zijn. Maar dat staat niet noodzakelijk haaks op soevereiniteit, zoals zal blijken. In deze tekst bespreek ik de politieke macht van de burger zelf, en hoe die nodig is om ecologische problemen aan te pakken. Om even heel optimistisch ecologische beperkingen niet als een ramp, maar als een kans te zien. Anders produceren en consumeren kan een gelegenheid zijn politieke zeggenschap te herwinnen. Dat herwinnen is nodig, want vandaag evolueert de Europese Unie in tegengestelde richting: politiek leiderschap verschijnt slechts als een elitaire greep naar oncontroleerbare macht. Zo inspireert de Europese president – met alle respect voor de man – geen enkele burger. Dat lijkt niemand te deren, want de kloof tussen burger en politiek ligt mijlenver uit mekaar. Die president neemt de Europese bevolking zelf niet ernstig. Werd hij verkozen? Heeft hij zijn visie voor een kiezer moeten verduidelijken? Neen. En als de Europese bevolking mort, dan noemt hij haar ‘populistisch’. Dat populisme bestrijden zet hij dan wél op de politieke agenda. Maar kan die man van de bevolking een constructieve inspanning vragen? Heeft hij leiderschap? Leiderschap niet als macht, maar als het in goede banen leiden van waartoe mensen zelf in staat zijn. Eigenlijk niet. Hij biedt voorlopig weinig, behalve het mes op de keel: de economische en monetaire crisis heeft het politieke project gegijzeld. TINA. There is no alternative. Geen alternatief behalve besparen. Geen keuze behalve verdere bevoegdheidsoverdrachten van democratisch verkozen regeringen naar een niet-democratisch supranationaal niveau. Geen alternatief behalve méér belastingsteun voor falende banken… Kortom, geen alternatief behalve onmacht voor de Europese burger, goedgepraat door een schrikbeeld van veralgemeende armoede. Maar als we dan toch inspanningen moeten leveren om te ‘besparen’, kunnen we dan niet beter inspanningen leveren om een duurzame weg in te slaan? Met ruimte voor echte alternatieve ideeën, eventueel andere muntsystemen, andere investeringen…?Over welke ecologische uitdaging gaat het trouwens?
1. Klimaat
Tegen 2050 zal onze westerse levensstijl radicaal moeten veranderen door een toenemend tekort aan goedkope grondstoffen en door klimaatverandering. Vandaag beseffen we amper hoe verwend we zijn. Wat materieel comfort betreft, leven we tijdens een korte vingerknip in de geschiedenis van de mensheid. We hoeven zelf geen al te grote inspanningen te leveren om over veel consumptiegoederen te beschikken. Die inspanningen doen anderen, in lageloonlanden. Dankzij goedkope brandstof reizen producten de hele wereld rond tot ze bij ons worden gebracht. We kopen vlees en vis in overvloed aan redelijke prijzen, nemen de wagen naar het werk, springen op het vliegtuig voor een strandvakantie, dragen goedkope kledij en make-up, gebruiken producten als plastic zoveel we willen en we zijn kwistig met energie. Die makkelijke levensstijl berust op een grote voorraad goedkope grondstoffen, en beperkte ervaring met negatieve milieueffecten.
Maar we zijn al over piekolie heen: de grootste voorraad goedkoop oppompbare olie hebben we opgebruikt. Hetzelfde geldt voor andere grondstoffen die we in ijltempo plunderen. Tegelijkertijd verandert het klimaat in een sneller tempo dan wetenschappers vermoeden. De noordelijke ijskap smelt bijvoorbeeld sneller dan verwacht. Tegen 2050 verergert de situatie alleen. Een ‘inconvenient truth’, die we allen kennen, maar waar we niet aan willen denken. Precies die pijnlijke en negatieve gevoelens stellen een politiek probleem.
Maar er zijn positieve voorbeelden van crisis en noodzaak. Cuba heeft de uitdaging van piekoliecrisis al doorgemaakt, aan het begin van de jaren ’90. Het eiland was afhankelijk van de Sovjet-Unie voor medicijnen, olie en andere grondstoffen. Door de ineenstorting van de Sovjet-Unie werd Cuba op zichzelf aangewezen, terwijl de Verenigde Staten een streng embargo aanhielden. De economie stortte in. Zonder olie voor verwarming, transport, elektriciteit, landbouwproducten, chemische producten en plastic, moesten Cubanen op zoek naar alternatieve middelen. En die hebben ze gevonden, door samen te werken en door wetenschappelijk onderzoek te voeren. Overal in Cuba begonnen mensen groenten en fruit te verbouwen, op daken, in stadstuintjes, op balkons. Cuba telt maar 2 procent van de Latijns-Amerikaanse bevolking, maar heeft 11 procent van de wetenschappers. Ook vergeten kennis (bijvoorbeeld voor gebruik van dieren in de landbouw) werd opnieuw opgerakeld.
We kunnen wel alternatieve manieren bedenken om te produceren en te consumeren. Klimaatverandering vraagt dan wel een immanente visie op politiek – een analyse van oorzaak en effect. Een analyse van het milieu op basis van feiten. Europa, zoals andere werelddelen, staan voor een uitdaging van maakbaarheid.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat klimaatverandering sterk wordt ontkend door mensen met een transcendente visie, zoals bepaalde (fundamentalistische) christelijke republikeinse politici in de Verenigde Staten (bijvoorbeeld de aanhangers van de Tea Party). Zij geloven dat politieke gebeurtenissen geleid worden door een goddelijk plan. Ze vertrouwen er op dat gelovigen wel worden beloond en dus gered voor hun godsvruchtige houding… al loopt het misschien mis voor de rest van de mensheid. Seculier, immanent denken is van cruciaal belang om grote politieke veranderingen actief te begeleiden, in plaats van ze passief te ondergaan. Ik kom hier nog op terug.
Veranderingen boezemen angst in. Bewust omgaan met gevoelens hoort voor mij bij een politieke toekomstvisie. Die emotionaliteit heeft meerdere aspecten. Politici communiceren hun boodschap beter als ze de gevoelswereld van hun kiezers begrijpen. Maar het betekent ook dat angst aanwakkeren geen goede strategie is voor ‘empowerment’. Negatieve gevoelens – angst, ontgoocheling, onmacht, wantrouwen, afkeer en zelfs verontwaardiging – verhinderen een positieve verandering van levensstijl. Doemdenken en doemscenario’s blokkeren de zoektocht naar creatieve alternatieven. Vooral ecologische ‘rampscenario’s’ krijgen met die negatieve gevoelens te maken. Politiek gezien is dat relevant. Ik wil bijvoorbeeld best aannemen dat de wijze waarop China grondstoffen uit Afrika haalt op vele vlakken nefast is – ecologisch, economisch en politiek in Afrika. Maar bij zo’n verhaal voel je als burger alleen je eigen onvermogen, je angst en je wanhoop toenemen. Tegelijkertijd krijg je geen middel aangeboden om op kleine schaal te doen wat je wel zou kunnen doen. En wat, als iedereen het deed, wel degelijk een gunstig effect zou hebben. Kortom, als ik stel dat politiek ook een gevoelskwestie is, dan bedoel ik dat bepaalde gevoelens méér aanzetten tot zelfbeschikking dan andere. En hier kom ik op het thema soevereiniteit.
2. Wat is soevereiniteit?
Soevereiniteit is een complex begrip. Voor mij betekent soevereiniteit de volgende gedachte: dat politieke macht het best wordt uitgeoefend door en voor het volk. Met ‘best’ bedoel ik dat dergelijke machtsuitoefening in democratische zin de meest legitieme is. En ik denk dat dergelijke organisatie van politieke macht de beste effecten heeft, zowel voor de gemeenschap als geheel als voor de individuen in die gemeenschap. Deze idee van soevereiniteit heeft Thomas Jefferson bijvoorbeeld neergeschreven in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring van 1776. Zo’n inspirerende tekst dat Lincoln er zich bijvoorbeeld door liet inspireren bij de strijd om de afschaffing van de slavernij. Een tekst die een civiele religie bevat: enkele kernideeën waarbij elke Amerikaan zich aansluit, ongeacht zijn andere politieke ideeën. Dergelijke republikeinse soevereiniteit impliceert al een maakbaarheidsidee. Jefferson schreef in die zin de eerste ‘yes, we can’ van de recente politieke geschiedenis. Een duidelijke keuze voor het algemene belang, niet voor het eigenbelang van elke burger. Burgers nemen dan verantwoordelijkheid voor het beleid. Het sluit aan bij een immanente visie op politiek: een strikte scheiding tussen Kerk en staat. Dergelijke scheiding staat een persoonlijk geloof niet in de weg. Soeverein heeft de betekenis van hoogste macht, zoals in ‘supreme court’, het hoogste gerechtshof: dat er geen hogere macht legitimiteit heeft, dan de macht van het volk.
3. Verlies aan soevereiniteit in Europa
Op vele manieren heeft het Europese project echter het spoor van de soevereiniteit als politieke machtsuitoefening voor en door de bevolking losgelaten.
De Europese Unie heeft soevereiniteit ontnomen aan staten, zonder die soevereiniteit op een hoger niveau te organiseren. De invoering van een munt zonder fiscale en politieke unie, bijvoorbeeld, heeft de verdere onttrekking van soevereiniteit in de hand gewerkt: om die munt te ‘redden’ heeft Europa inzage in nationale begrotingen geëist nog voor die door de nationale parlementen worden gestemd… Een verregaande aantasting van het politieke beleid door democratisch verkozen politici (op nationaal vlak). Op vlak van soevereiniteit zijn er twee mogelijkheden: ofwel Europa als een confederatie, waarbij natiestaten vrijwillig samenwerking aangaan en alle zeggenschap behouden over de graad aan medewerking. In de realiteit is dit al niet meer het geval, door overkoepelende juridische organen en door de munteenheid.
Ten tweede kan Europa een superfederale staat worden, met eengemaakte kieskringen, een Europees parlement dat bewust en expliciet een Europees volk vertegenwoordigt, meer transparantie in de uitvoerende macht, Europese belastingen, een Europees gecoördineerd buitenlands beleid, een Europees cultureel beleid.
Als die twee mogelijkheden niet kunnen, berust de hoogste graad van soevereiniteit nog steeds bij de natiestaat, en in geen geval bij een weinig transparante supranationale staat (die momenteel het Europese beleid uitstippelt).
Nog andere factoren hebben het verlies van soevereiniteit als deel van een democratisch politiek project in de hand gewerkt, zoals het migratie- en het ‘multiculturele’ beleid. Waarom? Tijdens de postmodernistische periode (vanaf 1990) heeft Europa zich relativerend opgesteld tegenover de eigen seculiere traditie, die het belang benadrukt van wetenschappelijk onderzoek op basis van feiten (de waarheid bestaat niet!) en van burgerschap dat losstaat van een godsdienstige overtuiging. Nochtans bevat deze laatste idee de ware betekenis van seculiere staat. Niet dat iedereen atheïst is, maar wel dat iedereen zich in eerste instantie burger noemt en dan pas lid voelt van een godsdienstige groep. Dergelijk secularisme heeft de multiculturele ideologie als een gevaarlijke ideologie bestempelt onder de noemer ‘diversiteit’. Divers dus als het recht om afstand te doen van een eengemaakte visie op burgerschap. Ten tweede betekent multiculturalisme in realiteit vaak multinationalisme: de mogelijkheid van migranten om nog trouw te blijven aan een natiegevoel van een land buiten de Europese Unie. Dergelijk multiculturalisme heeft het nationalisme van Europese natiestaten verminderd. Die verzwakking werd door de Europese politieke elite (zowel links als rechts) als een goede zaak beschouwd: ligt Europees nationalisme niet aan de basis van de Holocaust, en de Tweede Wereldoorlog? Elke afbouw van Europees nationalisme garandeert dan een betere toekomst. Maar klopt dit in het geval van het gevoerde migratiebeleid? Zeker, de natiestaten zijn minder coherent dan voor de Tweede Wereldoorlog, en meer verdeeld in gemeenschappen. Grote delen van de bevolking voelen weinig of geen affiniteit voor de Franse, Duitse, Belgische of Nederlandse identiteit of nationaliteit. Voor zover multiculturalisme dus als verweer tegen Europees nationalisme dient, lijkt de evolutie geslaagd. Maar als hier dan Marokkaanse, Algerijnse, Surinaamse loyauteit tegenover staat, komt een verenigd politiek Europees project dan dichterbij? Een goed voorbeeld van de verwarring rond internationalisme, multinationalisme en soevereiniteit zag ik vlak na de overwinning van de Franse presidentskandidaat François Hollande in mei 2012. Tijdens de viering van de uitslag vielen veel buitenlandse vlaggen op, van niet-Europese, en niet-democratische landen. Paradoxaal genoeg tonen Franse linkse politici (nog meer bij de Groenen dan bij de socialisten) een afkeer voor de Franse vlag. Maar blijkbaar vinden ze het prima dat mensen met de Algerijnse of de Turkse vlag zwaaien. Die veelheid aan vlaggen wijst niet op een geest van internationalisme, maar op multinationalisme: elk roept het recht in om een eigen nationalisme te kiezen. En om juist géén afstand te doen van nationalisme. Mensen behouden zich dus het recht voor om zich niet in te schrijven in een grensoverschrijdend Europees politiek project. Helaas is het tekenend voor het gebrek aan een degelijk begrip van soevereiniteit en secularisme bij de meer linkse verdedigers van het Europese project. Want eigenlijk zwaaien er best ofwel geen vlaggen, ofwel Franse én Europese, ofwel alleen Europese, ofwel alleen dé Europese. Dan heb je een eengemaakte Europese ruimte.
In conclusie meen ik dus dat de ecologische noodzaak ook een kans kan betekenen voor een duurzamer, groener en socialer beleid. Tegelijk biedt het een mooie gelegenheid om een meer democratisch bestuur te hebben: om burgers bij de besluitvorming te betrekken, en het gemeenschapsgevoel te versterken. Maar dat vraagt een bewuste Europese visie op soevereiniteit en op burgerschap.
Tinneke Beeckman wijst terecht op drie grote problemen voor de toekomst – grondstofschaarste, klimaataantasting en Europees democratisch deficit -, maar mijns inziens zijn de eerste twee niet oplosbaar op Europees niveau, en is er ook weinig kans dat ze alle drie opgelost geraken. Ik overloop ze één voor één:
– Grondstofschaarste: dit is het (enige) probleem waarover ik vrij optimistisch ben, en wel omdat het zal opgelost worden zonder dat er een wereldwijd akkoord nodig is om er iets aan te doen, m.a.w. zonder dat we moeten veronderstellen dat onze wereldwijde samenleving “maakbaar” is. De “onzichtbare hand” van het economisch gebeuren zal immers een oplossing brengen: schaarste leidt tot hogere prijzen, die op hun beurt zorgen voor een zuiniger gebruik, recuperatie, zoeken naar alternatieven…Dit mechanisme zien we trouwens al een tijd aan het werk. Het is wel zo dat door de duurdere grondstoffen de welvaart in de ontwikkelde wereld zal afnemen (ook dit is al bezig), maar dit is onvermijdelijk en een collectieve vermindering van onze overvloed hoeft helemaal niet te betekenen dat ook ons welzijn zal dalen.
– Klimaataantasting: hierover ben ik het meest pessimistisch. Aangezien het hier om een zogenaamd “extern effect” gaat, verschijnt dit niet automatisch in de marktprijs. Bovendien gaat het om een wereldwijd probleem en er bestaat geen wereldwijde overheid die dwingend kan optreden om dit marktfalen te corrigeren – Europa alleen heeft zeker niet genoeg gewicht in de wereld om een oplossing af te dwingen. De belangen van de partijen in de wereld liggen sterk uit elkaar – verschillen in economische ontwikkeling, en in gevoeligheid aan de klimaatverandering-, en daarom vrees ik dat een wereldwijd akkoord om dit aan te pakken pas zal bereikt worden als alle partijen de nadelen van de klimaatverandering aan den lijve ondervinden. Op dat ogenblik zal, omwille van de inherente traagheid van klimaatfenomenen, het te laat zijn om een lange periode van gewijzigd klimaat –waarvan we m.i. de eerste effecten al zien- te vermijden.
– Europees democratisch deficit: ook hier zie ik nog niet snel een oplossing komen. Beeckman schrijft terecht dat er twee mogelijkheden zijn: Europa als een confederatie (waarbij de huidige “Unie” een stuk moet teruggedraaid worden), of Europa als een superfederale staat (waarbij de “Unie” (veel) verder moet uitgewerkt worden).
Hoewel ik graag Europa naar een verdere Unie (met dan uiteraard een meer directe democratie) zou zien evolueren, vrees ik dat dit niet zal gebeuren. De verschillen tussen de Europese staten zijn daarvoor te groot. De huidige lotgevallen van de muntunie bijvoorbeeld bewijzen dit. Rest er dus alleen een confederatie, waar bij definitie op confederaal niveau de macht bepaald wordt door de leiders van de geconfedereerde staten, en niet door een direct verkozen confederaal bestuur.