Over ‘Hannah Arendt’ – de film en de filosofe
Deze maand verschijnt mijn bespreking van ‘Hannah Arendt‘, de film van Margerethe von Trotta in ‘Streven‘ – over de film en het denken van de filosofe.
“De nieuwe film van Margerethe von Trotta, Hannah Arendt, geeft een levendig portret van een politieke denker – zo wilde Arendt worden genoemd. En het denken bepaalt de film. Die toont niet alleen hoe iemand denkt, maar hoe denken zelf onderwerp wordt van reflectie: Arendt ontwikkelt de stelling dat gedachteloosheid aan de basis ligt van extreem immorele handelingen.
Regisseur Margarethe Von Trotta speelt met het contrast tussen Arendts passie voor het denken en de passieve houding van voormalige SS-Obersturmbahnführer Adolf Eichmann. Eichmann denkt juist niet, maar verbergt zich achter zijn ‘ambtenaarsfunctie’ om verantwoordelijkheid voor zijn daden af te wijzen. Hij beweert alleen bevelen te hebben uitgevoerd. In 1961 wordt Eichmann in Jeruzalem berecht voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen het Joodse volk en tegen de menselijkheid. Als hoge ambtenaar van het Derde Rijk en ‘specialist’ van de Joodse Kwestie, was Eichmann verantwoordelijk voor de logistieke uitvoering van de Holocaust: de treindeportaties van miljoenen Joden uit bezet Europa naar concentratiekampen.
De film is op de oorspronkelijke locaties opgenomen en voert naar drie landen. Hij begint met Eichmanns ontvoering door de Mossad in Argentinië in 1960, en zoomt dan in op Arendt (een wat te mooie, maar overtuigende Barbara Sukowa) in New York. Daarna begint het proces in Jeruzalem. Het laatste deel gaat over de kritische – bijwijlen vijandige – receptie van Arendts stellingen in de Verenigde Staten. De gehele tijdsgeest – mode, meubels, auto’s – wordt minutieus weergegeven.
Op het proces laat Von Trotta Eichmann zichzelf zijn: in plaats van de acteur krijgen we de authentieke beelden te zien. Door deze setting anticipeert de kijker op Arendts conclusies over Eichmanns verschijning: een monotone, niet-geëngageerde man, die soms zelfs voor een ‘clown’ kan doorgaan. Hij lijkt geen eigen wil te hebben of een eigen betekenis te geven aan zijn handelen.
In het echte leven werd Arendt gevoelloosheid verweten. De toon van haar werk is inderdaad vaak hard. Maar de film laat een emotionele, gevoelige Arendt zien, die liefdevol omgaat met echtgenoot Heinrich Blücher (Axel Milberg) en vrienden, zoals Mary McCarthy (Janet McTeer). Arendt had een goede band met haar assistente Lotte Köhler (Julia Jentsch), die haar voor de stortvloed aan hatelijke reacties beschermde. Köhlers getuigenis was ook een informatiebron voor Von Trotta. Zo verschijnt een koele denker met een warme persoonlijkheid.
De rol van een intellectueel
Arendts filosofische inzet drijft op een verlangen om de wereld te begrijpen, en in het bijzonder om het totalitarisme als ‘nieuw’ fenomeen te doorgronden. De film brengt ode aan de moed van een intellectueel die de verantwoordelijkheid voelt om haar ideeën publiek te maken, ook al krijgt ze dan vriend en vijand over zich heen. Wat erg opvalt in de historische reconstructie van Arendts demarche is de vanzelfsprekendheid van de intellectueel: iemand die zijn talenten ten dienste stelt van de gemeenschap om cruciale thema’s te analyseren. Een zeldzaamheid vandaag: postmodern relativisme en anti-intellectualisme hebben de publieke positie van intellectuelen ondergraven.
Arendt, daarentegen, deinst er amper vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog niet voor terug om de toenmalige rol van de Joodse Raden in Oost-Europa ter discussie te stellen. Ze heeft ook een originele these over goed en kwaad die geen zwart-wit-indeling toelaat.
Arendt analyseert de ontmenselijkende werking van het totalitarisme. Het is niet alleen een idee, of een ideologie, maar tast iets fundamenteel menselijks aan: het vermogen tot denken zelf, tot het oordelen over goed en kwaad.
Von Trotta heeft alvast de verdienste de moedige houding van intellectuelen in herinnering te brengen. Iets gelijkaardigs deed ze voor Rosa Luxemburg, ook vertolkt door Barbara Sukowa, in ‘Die Geduld der Rosa Luxemburg’ (1986). Als kijker begrijp je dat de regisseur de kritiek op Arendt onrechtvaardig vindt. Maar Hans Jonas (Ulrich Noethen) die Arendt arrogant noemt, lijkt wel een punt te hebben.
Arendts leven
Von Trotta begon reeds in 2002 te schrijven, samen met Pam Katz. Oorspronkelijk wilde ze een film over het bewogen leven van Arendt maken. Dat biedt stof genoeg voor een boeiend drama waarin de grote thema’s van de twintigste eeuw aan bod komen. Arendt wordt geboren in een welstellend liberaal Joods gezin in 1906. Over de verscheurende keuze van assimilatie schrijft Arendt later ‘Rahel Varnhagen: Lebensgeschichte einer Deutschen Jüdin aus der Romantik’ . Dan gaat ze op jonge leeftijd filosofie studeren bij Martin Heidegger. Met hem begint ze een liefdesrelatie, die haar verdere leven blijft beïnvloeden. Het opkomende antisemitisme dwingt haar in 1933 om Duitsland te verlaten. Ze verblijft in Frankrijk, waar ze zich inzet voor Joodse vluchtelingen. Maar in 1940 moet ze ook dat land ontvluchten. Na een korte internering in Frankrijk vestigt ze zich in New York. Na jarenlange statenloosheid verkrijgt ze pas in 1951 het Amerikaanse staatsburgerschap.
De omstandigheden maken haar dus een ‘politieke denker’ – Arendt weigert de naam ‘filosofe’. Het nazisme ontneemt Arendt haar vrienden, haar carrière, haar land. Maar het is voor haar dramatisch dat haar voormalige professor en minnaar Martin Heidegger, een van de belangrijkste denkers van Duitsland, lid was geworden van de NSDAP. Diens leermeester Edmund Husserl, een joods denker, verloor zijn baan aan de universiteit, terwijl Heideggers carrière floreerde. Heideggers verhouding tot het nazisme stort niet alleen Arendt maar ook veel van zijn Joodse studenten, waaronder filosoof Hans Jonas, in vertwijfeling. Hoe kan zo’n groot denker in de val van het nazisme trappen? De vraag laat Arendt niet meer los en speelt mee in haar beschouwingen over Eichmann.
In Arendts leven is dus te veel materiaal voor één scenario. Von Trotta kiest er dan voor om slechts vier jaar van Arendts leven op het scherm te brengen: de woelige periode rond het Eichmann-proces: 1960-1964. Ze interesseert zich minder voor de liefdesrelatie tussen Arendt en Heidegger, al verschijnt Heidegger als flashback af en toe in Arendts gedachten terwijl ze haar artikels over Eichmann uitwerkt. Ze had aan de redacteur van The New Yorker, William Shawn (Nicholas Woodeson) gevraagd om over het proces tegen Eichmann te mogen berichten. Ze voelde zich verplicht tegenover haar eigen verleden om fysiek het proces bij te wonen. Shawn stemde niet alleen toe, hij blijkt een voorbeeldige uitgever, die de intellectuele vrijheid van zijn publiciste zelfs in extreem moeilijke omstandigheden verdedigt. Nadien verschijnen de vijf essays in uitgebreide versie als ‘Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil’ (1963).
Arendts hypothese
Het kwaad is niet noodzakelijk demonisch, doortrapt of gepland. Er ligt niet noodzakelijk haat, wraak of ressentiment aan ten grondslag. Arendt is getroffen door Eichmanns verschijning: ze ziet geen psychopaat in de beklaagdenbank, maar een beperkte, middelmatige, alledaagse persoon. Ze schrikt van zijn ‘banaliteit’: hij gebruikt clichés en produceert alleen oppervlakkige ideeën. Hij wijst zijn verantwoordelijkheid, en dus zijn schuld, resoluut af. Hij heeft geen enkel berouw over zijn daden, tenzij dat ene moment toen hij zijn kalmte niet kon bewaren en een klap uitdeelde aan een Joodse vertegenwoordiger.
Eichmann meent zelfs dat hij trouw is aan zijn interpretatie van Kants categorische imperatief. Tot Arendts verbazing reproduceert hij dan een vereenvoudigde, maar niet geheel onjuiste versie van Kants principe: dat je moet handelen volgens die maxime waarvan je wil dat die algemene wet wordt. Eichmann herneemt Kants idee dat je meer moet doen de wet uitvoeren. Je moet ook je eigen wil aan de wet aftoetsen. Maar de bron van de wet is niet de praktische rede, zoals voor Kant. De bron van de wet wordt de wil van de Führer.
Dat Eichmann een dergelijke reproductie geeft van Kants filosofie is bijzonder pijnlijk, aangezien Kants imperatief precies toelaat om het onderscheid tussen goed en kwaad in elke omstandigheid te maken. Wie de imperatief volgt, weet in principe altijd wat het juiste is. Maar Eichmann vervangt het gebruik van de praktische rede door een blinde volgzaamheid aan Hitlers eisen. Het onderscheid tussen Eichmann en de anderen in de rechtszaal, stelt Arendt, is dat Eichmann niet in staat is om op zijn gedrag te reflecteren. Niet stupiditeit, maar gedachteloosheid ligt aan de basis van zijn gedrag. In The Life of the Mind (1975) werkt Arendt haar hypothese over het denken uit als een innerlijk gesprek met zichzelf.
Kritieken op Arendts analyse van Eichmann
Buiten de virulente persoonlijke aanvallen – getuigt Arendt van Joodse zelfhaat? – zijn er fundamentele inhoudelijke kritieken[1].
Een eerste bezwaar is impliciet in de film aanwezig: Arendt woonde niet het hele proces bij, maar slechts het begin. Voor het verdere verloop baseert ze zich op transcripties. Dat is problematisch, aangezien haar analyse deels berust op observaties van Eichmanns présence in de zaal[2]. Zo antwoordt hij eentonig, oppervlakkig en zonder persoonlijke inzet. Maar later zou Eichmann veel strijdvaardiger uit de hoek komen, en dus een grotere persoonlijke betrokkenheid bij zijn rol in de Holocaust tonen.
Een tweede bezwaar luidt dat Eichmann wel degelijk een antisemiet was. Ook dat verschijnt in de film: vooral Arendts Joodse vrienden, zoals Kurt Blumenfeld, haar mentor in het zionisme, kan niet geloven dat ze weigert in te zien hoe ideologisch gedreven Eichmann was. De liefde voor discussie tussen vrienden wordt vanaf het begin mooi in beeld gebracht. Arendt had een levendige intellectuele kring rond haar. Maar dit debat leidt tot een pijnlijke breuk, wanneer Blumenfeld Arendt op zijn sterfbed letterlijk de rug toekeert.
Recentere onderzoekers voeren bewijzen aan dat Eichmann een virulente antisemiet was[3].
De belangrijkste commentatoren van Arendts werk vandaag menen dan ook dat ze wel-en-niet gelijk heeft[4]: haar analyse van het denken is verrijkend, maar niet van toepassing op Eichmanns geval. Ze heeft zich te veel laten leiden door diens bewuste pose om zich willozer voor te doen dan hij was. Eichmanns ideeën blijken uit de integrale publicatie van de ‘Sassen’-tapes: gesprekken van Eichmann met voormalig SS-er Willem Sassen, die ook naar Buenos Aires was gevlucht. Ze bevestigen dat Eichmann zichzelf als een ‘idealist’ zag, ook als bedenker en uitvoerder van de Holocaust. Maar deze informatie werd pas na Arendts boek beschikbaar.
Een derde bezwaar betreft Arendts conclusie over de rol van Joodse Raden in de Holocaust. Arendt beweert dat er minder slachtoffers zouden zijn geweest indien de Joodse organisaties geen enkele medewerking zouden hebben verleend. Maar in de Sovjet-Unie verliep de jodenvervolging chaotischer en waren er nauwelijks minder slachtoffers. Arendts bewering is niet alleen feitelijk twijfelachtig. Maar haar stelling klinkt de overlevenden te verwijtend in de oren. Nadien poogde ze te ontkennen dat ze de verantwoordelijkheid voor de Holocaust bij het Joodse volk wilde leggen, maar die verduidelijking werd amper opgevangen.
De film Hannah Arendt sleept je mee in Arendts visie op de feiten. Arendt veroorzaakte een metafysische verschuiving met haar originele interpretatie van het kwade. Ze kadert dat in een bredere analyse van het totalitarisme. De bewondering voor de filosofe en voor de film neemt echter niet weg dat de kritische opmerkingen terugkeren zodra je de zaal verlaat. Over de geldigheid van Arendts analyse voor Eichmann bestaat heel wat twijfel. Toch is de film een absolute aanrader voor wie graag nadenkt over die woelige periode, of voor wie gewoon wil genieten van een opmerkelijke poging om het denken zelf in beeld te brengen.”
Ik schreef de tekst in juni. Over de rol van intellectuelen schreef ik in een stuk voor De Morgen, op vraag van Etienne Vermeersch, ‘Kritisch denken moet, ook al doet het pijn‘.
Naar aanleiding van dat stuk, vroeg Maarten Meester van Filosofie Magazine meer uitleg bij het relativisme van het postmodernisme, en het anti-intellectualisme, dat ik ook in deze tekst vermeld. Het interview staat op deze blog.
[1] In 1966 publiceert Le Nouvel Observateur zelfs een stuk met de titel ‘Hannah Arendt, est-elle nazie?’
[2] Zie ook de documentaire over Eichmann, door Rony Brauman en Eyal Sivan, Un spécialiste, portait d’un criminel moderne en de film Eichmann van Robert Young.
[3] Zie bijvoorbeeld: David Cesarani, Becoming Eichmann; Bettina Stagneth, Eichmann vor Jerusalem; Annette Wieviorka, De la traque au procès.
[4] Zie de filmrecensie van David Owen op http://www.hannaharendtcenter.org/?tag=david-owen; en die van Fred Kaplan in de New York Times, http://www.nytimes.com/2013/05/26/movies/hannah-arendt-directed-by-margarethe-von-trotta.html?pagewanted=all&_r=0
De rede in de collegezaal in Chicago die in de film zit is een Apologie, maar niet historisch. Nu uit het boek Eichmann in Jeruzalem heb ik begrepen dat Arendt erkende dat hij antisemiet was, sterker nog, zij vermeldt zijn reis naar het mandaatgebied Palestina. Ik vraag me daarom af of Arendt niet de vraag behandelde hoe iemand door enkele gedachten geleid inderdaad gedachteloos de Co.,sequenties accepteerde, mar zich ook niet schuldig wist.
In die eis ernaar denken over Little Rock, waarbij zij vragen stelt over hoe de overheid de rassenscheiding zinvol kon aanpakken en discriminatie terugdringen. Haar antwoord werd ook niet dor iedereen gesmaakt.
Mevrouw Beeckman, u weet de film goed te plaatsen, vooral de aandacht voor de rol van de intellectueel.
“In het echte leven werd Arendt gevoelloosheid verweten. De toon van haar werk is inderdaad vaak hard. Maar de film laat een emotionele, gevoelige Arendt zien”… dat klinkt als een gemiste kans… ik vrees een beetje voor een voorspelbare hagiografie.
Grappig. Een gemiste kans? Hagiografie? Spinoza en Arendt verschillen nogal van elkaar, denk ik. Maar al denk ik dat ik de film anders “gelezen” heb dan mevrouw Beeckman, ik kan haar kijk op de meeste hoofdlijnen wel volgen. Zelf schreef ik over Arendt, de film en over Kierkegaard, maar misschien ligt de sleutel bij de ondergewaardeerde Karl Jaspers, die met Walter Benjamin ook inspirerend werkte op Hannah Arendt zodat we van een hagiografie niet hoeven te gewagen, maar van een introductie in het actuele denken.
“Eichmann meent zelfs dat hij trouw is aan zijn interpretatie van Kants categorische imperatief. Tot Arendts verbazing reproduceert hij dan een vereenvoudigde, maar niet geheel onjuiste versie van Kants principe: dat je moet handelen volgens die maxime waarvan je wil dat die algemene wet wordt. Eichmann herneemt Kants idee dat je meer moet doen de wet uitvoeren. Je moet ook je eigen wil aan de wet aftoetsen. Maar de bron van de wet is niet de praktische rede, zoals voor Kant. De bron van de wet wordt de wil van de Führer.”
Ik zie hier een pure parallel in met het internationaal neoliberalisme (= de wet), en neoliberale denkers (meer moeten doen dan de wet uitvoeren= meer datzelfde internationale kapitaal van dienst zijn). Gedachteloosheid, zelfs gebrek aan vrije geest tout court, is mij in deze optiek een groot gevaar.