“Cultuur en geloof wegen op het sociaal-economische”, De Tijd op 30 juli 2014
“Jarenlang dacht ik dat een seculiere samenleving volstrekt los stond van één of andere godsdienst. Ik ben dan ook zonder geloof opgevoed. Mijn ouders kwamen uit een katholiek nest, maar besloten mij en mijn broer niet te laten dopen. ‘God is dood’, schreef Nietzsche al rond 1880, en wat mij betrof, klopte dat helemaal. Tot ik grondiger filosofie begon te lezen. Vlak voor Nietzsche schreef een andere filosoof, Ludwig Feuerbach over geloof en atheïsme. In ‘Das Wesen des Christentums’ poneerde hij een radicale en bijzonder originele stelling: het christendom is de godsdienst die het atheïsme in zich draagt, omdat het een bijzondere betekenis toekent aan het overlijden van Christus. Als God zijn Zoon opoffert om de mensheid te redden kan dit maar één ding betekenen: voor God is de liefde voor de mens belangrijker dan de liefde voor Hem. De ware christelijke boodschap gaat dus over de liefde van mensen voor elkaar, over de naastenliefde. Eeuwenlang hebben kerkelijke autoriteiten en theologen, aldus Feuerbach, de boodschap verkeerd geïnterpreteerd. Ze verkozen rationele twisten over de almacht en alwetendheid van God. Maar eindelijk komt de waarheid vooralsnog naar boven, dankzij een langzame ontvouwing van een dialectiek: een stelling wordt weersproken door een andere stelling, en zo ontwikkelt het denken zich verder. Feuerbach meende dat zijn filosofie de cirkel rond maakte. De échte christelijke boodschap zet aan tot een streven naar gelijkheid en een strijd tegen autoriteiten, ook kerkelijke. De universele naastenliefde, de liefde voor élke mens, ongeacht geslacht of afkomst, wordt dan het morele fundament voor de idee van solidariteit.
Nu is Feuerbachs filosofie veel minder bekend. Maar in de negentiende eeuw had hij een buitengewone invloed op Karl Marx en Friedrich Engels. Zij ontwikkelden wel geen theologische stellingen meer, maar dokterden hun materialistische economische en politieke analyse uit: een scherpe aanklacht tegen het ‘nieuwe’, uitbuitende karakter van het kapitalisme. Marx en Engels dwongen eenieder om arbeid, de rol van de Staat en de herverdeling van bezit te herdenken. Ze geloofden niet, zoals Feuerbach, in het ideaal van de universele naastenliefde, die het christendom zou hebben overleefd. Maar ze ontwikkelden door hun analyse van onderdrukking wel een theorie over universele solidariteit. Kortom, in de mate dat ook hun theorie de christelijke filosofie seculier, economisch, politiek hernam, blijft naastenliefde met de hedendaagse solidariteit verbonden.
Ongetwijfeld is God vandaag voor vele Europeanen zo goed als dood: niet zo veel mensen geloven nog in een voorzienige God die ingrijpt in de werkelijkheid, die een plan heeft voor de mens, en die straft na de dood. Toch blijft een vraag of we in dezelfde maatschappij vandaag zouden leven als die bepaalde christelijke God nooit had bestaan. Natuurlijk hebben andere filosofische ideeën het huidige idee van gelijkheid en solidariteit mee bepaald: de Verlichtingsideeën in het algemeen en de liberale verdediging van het individuele zelfbeschikkingsrecht, bijvoorbeeld. Maar ik besef veel meer dan vroeger dat wij in het Westen een heel specifieke cultuur hebben, die onze welvaart-en solidariteitssystemen fundeerde. Dat inzicht lijkt mij belangrijk voor vandaag. Het systeem ontstond in Europa vanuit een moraal van universele naastenliefde, die we per definitie ook belijden tegenover mensen die dat ideaal niet kennen of helemaal niet genegen zijn. Die traditie combineert solidariteit ook met een kritische houding tegenover theologie en kerkelijke machtsmonopolies. Dat is niet vanzelfsprekend. Wie kijkt naar de globalisering moet daar rekening mee houden. Het is belangrijk – welke impact diversiteit ook heeft – om in te zien dat cultuur en geloof een grote invloed hebben, ook op hoe sociaaleconomische thema’s worden begrepen en benaderd.”
Deze tekst verscheen in De Tijd op 30 juli 2014, en maakt deel uit van een zomerreeks ‘tegen jezelf denken’ – wanneer en waarover heb je een ander inzicht gekregen?
Over ‘de seculiere samenleving’ schreef ik een blog, die later als column in De Standaard verscheen.
Is het dan niet vreemd te moeten vaststellen dat de opgang van de welvaart- en solidariteitsprincipe tegelijk heeft plaatsgevonden met de neergang van het belang van het christelijke geloof ? #confused
De idee is juist dat de naastenliefde een andere vertaling kreeg in economische, sociale termen. Dat staat heeft kritiek op de religieuze instellingen niet verhinderd, integendeel.
Men doet er alles aan om ons tot individualistische egoïsten om te vormen . Maar een samenleving zonder solidariteit is een onmenselijke samenleving . In deze tijden van overvloed mogen we niet toelaten dat mensen armoede moeten lijden, er is ook geen enkele zinnige reden voor te bedenken. We moeten onze overheden op hun verantwoordelijkheid wijzen namelijk te zorgen dat iedereen een waardig inkomen heeft en een menswaardig bestaan kan leiden .