Bij de Boekvoorstelling van ‘Tegen de Kruideniers’, door Luc Devoldere
Vorige vrijdag 17 oktober gaf ik de openingslezing van de boekvoorstelling voor ‘Tegen de Kruideniers. Over talen, Europa en geheugen’, door Luc Devoldere (De Bezige Bij Antwerpen).
“Waarin kan je nog geloven? Waarin gelooft Luc Devoldere nog? Daarover gaat dit boek, een bundel met lezingen, opstellen, essays. Devoldere poneert geen stellige zekerheden, maar suggereert ideeën die getuigen van de broosheid en kwetsbaarheid van het bestaan, wat hen nog dierbaarder maakt. Zelfs literatuur kan de wereld niet redden, citeert Devoldere Grunberg, maar literatuur maakt de wereld wel bewoonbaar. Devoldere is in het boek aanwezig als auteur, als reiziger en als lezer, maar vooral als bescheiden mens die weet dat een reiziger wel eens kan dwalen.
Ik haal drie thema’s aan: de interpretatie van de geschiedenis, Spinoza’s filosofie en de dood van ideologie. Ik vermoed dat we de classicus Luc Devoldere nog zullen ontmoeten in het gesprek met Patrick (Lateur).
I. Geschiedenis. Devoldere schrijft over dingen die dreigen te verdwijnen, die we pas zullen missen als ze er niet meer zijn. Het is een boek waarin vele figuren uit het verleden de revue passeren. De lezer komt heel wat te weten over Stefan Zweig, Jacques Brel en Romain Rolland. Over Maeterlinck, de Belgische Nobelprijs Literatuur die in competitie was met onsterfelijkere auteurs Thomas Hardy, George Bernard Shaw en Henry James.
Daarbij gaat het vaak over de dood van de doden – het boek is niet alleen een gesprek mét de doden. Het gaat over hun overlijden, hun begrafenis, hun graf. Zo is er het overlijden van Jean Jaurès, Franse socialist, van de dichter Emile Verhaeren (de grootste Belg aller tijden, volgens Devoldere), van Lord Byron en John Keats, van Joseph Roth, van Gramsci. Er is de lijdensweg van Keizer Augustus en zijn vrouwen en het eenzame einde van priester Daens. “Boeken zijn belangrijker dan de doden”, schrijft Devoldere naar aanleiding van Louis Paul Boon.
Die vermelding van hun dood – de dood van de helden – versterkt het gevoel van kwetsbaarheid en vergankelijkheid. Want omdat de helden dood zijn, is hun relevantie niet meer vanzelfsprekend, in een wereld die het verleden, de geschiedenis steeds minder kent, het heden vluchtiger beleeft, en amper aan morgen durft te denken. Volgens Arendt zijn de drie trouwens met elkaar verbonden: je kan pas aan de toekomstige generaties denken, als je de draad met het verleden niet verbreekt, en het heden als een punt tussen verleden en heden beschouwt.
Enkele paradoxen, of enkele misverstanden staan een juiste houding tot dat verleden, tot die geschiedenis in de weg. Een eerste betreft de kritiek op een canon. Maar die kritiek slaat nergens op, volgens Devoldere. Een canon opstellen impliceert niet dat je een ultieme beslissing neemt over cultuur en traditie. De canon, aldus Devoldere, is ook een gesprek over de canon; een norm hanteren impliceert het gesprek over de norm. Dat is een proces, een onderweg zijn, geen eindpunt. Het heeft dan ook geen zin een canon te weren omdat die ‘absoluut’ zou zijn, en we juist elke beslissing moeten kunnen relativeren, of deconstrueren. Op dezelfde manier is er een goede reden om regels te volgen, is dat deze ons niet onderdrukken, maar juist een voorwaarde voor vrijheid zijn: juist wanneer er een canon, of een norm is, kan je je verzetten, en dus je vrijheid veroveren.
Een ander misverstand over de geschiedenis: de interesse voor de Europese geschiedenis is niet het startschot voor misplaatste zelfverheerlijking. Onderzoek getuigt van een zoektocht naar zelfkennis, door de blik en studie van de ander, zoals Erasmus, Montaigne en Montesquieu ons hebben voorgedaan. Dat maakt deel uit van het Europese zelfbewustzijn. Denken is permanent onderzoek naar de eigen barbaarsheid. Daaruit volgt juist geen zelfgenoegzaam, arrogantie houding, maar een confrontatie met de kritische blik op zichzelf. Zonder die zelfkennis, zonder die omweg naar zichzelf is er alleen relativisme, nihilisme: er is alleen ‘het niets meer weten’, de afwezigheid van inzicht, het ontbreken van een gefundeerd geloof. En ik denk juist dat Luc Devoldere tracht enkele geloofspunten duidelijk te maken.
Daarbij kan je een sterke Europese identiteitsbeleving perfect combineren met een scherpe kritiek op de Brusselse moloch die beslissingsmacht naar zich toe trekt zonder burger bij de besluitvorming te betrekken. Meer nog, we kunnen de blik nog het best op die horizon van de Europese lotsgemeenschap houden, wanneer we de verscheurde Europese geschiedenis en de vele talen beter beheersen. Maar juist die geschiedenis wordt verkeerd benaderd: “Geschiedenis is verworden tot herdenkingszucht en herinneringsplicht. Men verwart haar met erfgoed.”
Wat blijft er dan over om te doen, in het besef van de vergankelijkheid, in een wereld die geen dialoog meer aangaat met het verleden? “Doen we iets anders in dit ondermaanse dan weerstand bieden?”, vraagt Devoldere zich af in Venetië, terwijl hij kijkt naar de aftakeling, naar het verval dat de tijd aanricht, naar gebouwen en mensen. Misschien had dit een titel voor het boek kunnen zijn: ‘Weerstand’. Devoldere citeert de prachtige zinnen, van Dylan Thomas,
Do not go gentle into that good night.
Rage, rage against the dying of the light.
Niet toevallig staat dit in een deel dat over Europa gaat.
II. Een korte opmerking over Spinoza, en Devolderes vergelijking tussen Ignatius en Spinoza.
Toen ik mijn Spinoza-boek voorstelde, “Door Spinoza’s Lens”, ging ik in gesprek met Ludo Abicht, die ook een jezuïetenopleiding had genoten. En Ludo Abicht wilde absoluut over Ignatius praten. Ik was kordaat: Spinoza was een jood, leefde in Amsterdam, bestreed calvinisten. Hij heeft niets met barokke jezuïeten te maken. Abicht wees op de geestelijke oefeningen als raakpunt: ook Spinoza meende dat je je geest kon oefenen.
Maar er zijn natuurlijk fundamentele verschillen. Luc Devoldere toont er enkele mooie – ik laat de lezer ze zelf ontdekken. En zijn woorden verraden hoe gecharmeerd hij is door Spinoza, die resoluut kiest voor de wetenschappelijke aanpak, maar er toch in slaagt de betovering voor de wereld overeind te houden. Spinoza begeleidt de weg voor de enkeling, maar denkt aan het heil voor de meerderheid. Hij is beïnvloed door de stoa, maar zonder stroeve, harde houding tegenover de passies – Spinoza was een realist, en wilde juist elke moraliserende beoordeling van de mens, ook door zichzelf, vermijden. Spinoza is rationalist zonder instrumentele rede, zonder de illusie van de maakbare mens. Hij toont hoe we ‘nog magie, betovering in een onttoverde wereld kunnen beleven, zonder meteen in de utopie te vervallen’.
Bij Aristoteles bewondert een Devoldere een visie op politiek voor de liberale gedachte tot stand kwam: voor de tijd van een scheiding tussen individu en staat, voor de visie op economie als schuldenopbouw, voor een levensstijl op basis van consumentisme. En voor mij sluit die gedachte ook weer aan bij Spinoza, wanneer hij in het Politieke Traktaat (hoofdstuk 2, paragraaf 15) toegeeft op dezelfde lijn te zitten als Thomas van Aquino en dus ook van Aristoteles. Zij erkennen dat de mens een politiek, dit wil zeggen, een sociaal wezen is, dat niet alleen kan zijn, in tegenstelling tot God of tot de dieren. Hoewel Spinoza vaak als een liberaal filosoof wordt gelezen, die als eerste een scheiding maakte tussen privaat en publiek wanneer het op geloofsovertuigingen aankomt, is er heel wat in zijn filosofie die een andere lezing toelaat.
In de ontmoeting tussen Ignatius en Spinoza lijkt de sympathie uit te gaan naar de joodse filosoof. Misschien lijkt dit projectie, want tenslotte bewonder ik zelf Spinoza heel erg. Maar in het boek vertelt de auteur ook hoe hij een briefje met Spinoza’s kernidee ‘Deus sive Natura’ op een briefje in de klaagmuur in Jeruzalem heeft geschoven… Daarbij blijft Ignatius op een andere manier aanwezig, als een basso continuo doorheen het boek, in de idee dat vroomheid en schone letteren de pijlers van de opvoeding en van de cultuur zijn.
III. Niet alleen mensen gaan dood. Hetzelfde lot is ideologieën beschoren, aldus Devoldere. Sinds de val van de Berlijnse muur is er iets fundamenteels veranderd. Het intellectuele alternatief voor het kapitalisme is dood. Sindsdien waart het spook van de pensée unique door de wereld: iedereen aanvaardt het dogma van de vrije markt, en wil slechts enkele correcties doorvoeren. Dat is de doodsteek voor de termen ‘links’ en ‘rechts’. Beiden benadrukken de vrijheid van het individu: rechts op economisch vlak, links op vlak van de sociaal-ethische maakbaarheid. Eigenlijk bestaat links-conservatief ook: voor herverdeling, met aandacht voor traditie en emancipatie (wat nu vreselijk ouderwets was, maar ooit gelijke kansen en dus betere herverdeling heeft mogelijk gemaakt). Er lijkt voorlopig weinig alternatief te zijn, ondanks het feit dat links – het links dat de Staat heeft laten vermarkten, dat de burger verslaafd heeft aan het consumentisme – op zijn retour is. Helaas is er weinig tijd voor reflectie – “Er moet gezorgd, gewerkt, gerekend worden – het credo van de middenstand, die, zoals men weet, het land regeert.”
Deze gedachte verklaart de titel van het boek. Ik moet toegeven dat ik toch een zekere sympathie voel voor kruideniers, die volgens mij een strijd leveren tegen supermarkten, maar goed. Dat belet niet dat het boek een boeiend onderweg-zijn is, met relevante commentaren, zachtmoedige ideeën, en fijnzinnige zijsprongen.”
Mooie opmerking op de kruideniers, want niet alleen zij leveren een strijd tegen de grootwarenhuizen, de grootgrutters. Ook wij zouden, zelfs daarin ondersteund door de levenswijze van Spinoza, die strijd moeten ondersteunen, want het gaat niet enkel om winst en goed mensenvoer, het gaat ook om kwaliteit van leven – zonder te hoeven toegeven aan vraatzucht.
Het blijft overigens ook zo dat het werken en het scheppen van iets ook kruideniers niet vreemd is, heb ik geleerd van een jezuïet, die ons leerde respect te hebben voor mensen die hun ding doen, hoe bescheiden het ook mag lijken.
Helaas dus kon ik niet aanwezig zijn bij de voorstelling, maar uw stuk geeft me wel een mooie indruk. Dat u even niet verwijst naar Francis van den Eynde, verrast me enigszins, maar het kan natuurlijk niet altijd over de gecanoniseerde figuren gaan. En toch, de canon, denk ik altijd weer, biedt juist de aanleiding om buiten die geheiligde grote namen gesitueerde werken, kunstwerken en gedachten te onderzoeken. Dan pas wordt men een reiziger. En of men dan ooit weer thuis komt, valt nog te bezien, maar was ook dat niet gedachte van enkele filosofen, die net niet op zoek waren naar de grootste zekerheid en niet meer te herleiden principe.