‘Ook herdenken vraagt om accurate, historische analyse’, NRC, 4 mei 2016
Op 4 mei gaf ik de lezing voor Studium Generale Utrecht naar aanleiding van de ‘Dodenherdenking’ in Utrecht. Ik was onder de indruk van de serene, intense ceremonie op het Domplein om 20.00 uur.
Een korte versie van mijn lezing ‘Weerbare Waarheid’ verscheen die dag in het NRC Handelsblad.
“Jarenlang diende de Tweede Wereldoorlog als referentiepunt voor oorlog en geweld. Maar houden we die periode wel op de juiste manier in herinnering? Ik vrees dat we noodzakelijke lessen overgeslagen hebben. Een vergetelheid die bij de recente aanslagen in Parijs en Brussel aan het licht kwam. Alsook bij de onverschillige houding van Europeanen tegenover militaire invallen van hun regeringen.
Geweld, terreur en oorlog lijken tot een andere wereld te behoren. Eén waarmee we geen voeling hebben. Dat komt ons duur te staan. Tony Judt analyseerde dit gebrek al in What have we learned, if anything. Een tekst waarin hij de Westerse drang naar oorlog in Irak bekritiseert. De val van de Berlijnse muur noemt hij als kantelpunt. Toen verkondigden denkers het einde van de geschiedenis. Oorzaken en betekenissen uit het verleden werden vergeten.
Ik bespeur drie reacties die een analytische, nauwkeurige kijk op het verleden verhinderen: een emotioneel beladen nadruk op leed, een zelfcensuur die volgt uit de idee van collectieve schuld, en een ongeduldige blik op de toekomst in een zeer snel veranderende wereld.
Moral Memory Palace
Vandaag de dag wordt het verleden vaak herinnerd als een bron van lijden, als een ‘moral memory palace’, zoals Judt zegt. ‘In plaats van onze kinderen geschiedenis te leren, wandelen we met ze langs gedenkplaatsen. Erger, we moedigen hen aan om het verleden, en de lessen daaruit, vanuit het lijden van hun voorouders te zien. De gemeenschappelijke interpretatie van het verleden ontwikkelde zich tot een veelheid aan gescheiden verledens: Joods, Pools, Servisch, Armeens, Duits… Stuk voor stuk gemarkeerd met het eigen, aparte en assertieve slachtofferschap.’
In de rivaliteit om het meest beklagenswaardige slachtofferschap, draait deze geschiedschrijving om heikele kwesties: wie benadeelde wie, wie is het diepst gekwetst, wie heeft het meest geleden? Het gaat daarbij niet zozeer om begrip, als wel om het dienen van een actuele agenda, bijvoorbeeld om het lijden van een minderheidsgroep naar voren te schuiven. Medelijden, schuld en schaamte spelen hierbij een grote rol. Dat verhindert accurate, historische analyse.
Voorbeeld: na de aanslagen op 13 november pleitte de Franse president Hollande ervoor om het paspoort van veroordeelde terroristen met een dubbele nationaliteit af te nemen. Oud-minister Duflot vond dat de maatregel aan Vichy deed denken, het antirepublikeinse regime van maarschalk Pétain dat met de Duitsers collaboreerde. Die opmerking zette de toon. Frankrijk zou de meest duistere bladzijde van haar geschiedenis herbeleven. Maar die verwijzing klopt historisch niet. Oorspronkelijk komt de beslissing om de nationaliteit te ontnemen uit het republikeinse, linkse kamp: het idee gaat terug tot de grondwet van 1791. Toen in 1848 de slavernij werd afgeschaft, diende de maatregel als straf voor degenen die het gebruik in stand hielden. Een burger van de vrije Franse republiek moest de gelijkheid van alle mensen aanvaarden. Kortom, er worden te makkelijk parallellen getrokken met de Tweede Wereldoorlog.
Collectieve schuld
Er is een rivaliteit om het meest beklagenswaardige slachtofferschap. Sinds de jaren 1970 speelt niet alleen de gedachte van individuele verantwoordelijkheid, maar ook van een collectieve schuld. Het werd belangrijk te bewijzen dat je tot de ‘goede groep’ behoort. Belangrijker dan zich af te vragen wat waar is, wordt de vraag of je de gevoeligheden erkent. Gevolg is politieke censuur, die overheerst zodra voldoende mensen aan zelfcensuur doen. Mensen durven dan de ideeën waarvan ze weten dat ze waar zijn, niet meer te uit te spreken, of zelfs niet meer te denken. Die angst doodt het streven naar waarachtigheid.
Technologie
De afstand tot het verleden wordt ook nog eens vergroot doordat de technologie zich zo rap ontwikkelde en de wereld globaliseerde. In de negentiende eeuw communiceerde een elite met een ander deel van de elite via kranten en tijdschriften. In de twintigste eeuw kwamen daar radio en tv bij. Communicatie werd massacommunicatie. Maar die was nog gericht op bepaalde gebieden met een taalkundige en culturele homogeniteit.
In Imagined Communities legt Benedict Anderson een verband tussen deze massacommunicatie en het ontstaan van een natiegevoel, als een verbeelde gemeenschap. Verbeeld, omdat de gemeenschap te groot is voor de leden om elkaar te kennen. Maar dankzij de toename van ‘print capitalism’ ontstaat wel een gevoel van samenhang tussen burgers: binnen een groep zijn mensen geneigd om zich voor dezelfde dingen te interesseren, en vanuit ongeveer hetzelfde denkkader naar de wereld te kijken. Ze begrijpen verwijzingen naar een gedeeld verleden.
Dat veel communicatie nu via internet verloopt, verkleint opnieuw de gedeelde informatie binnen een gemeenschap. Een bekende foto uit 1950 van een treincoupé toont reizigers die allemaal de krant lezen. Een gelijkaardige foto vandaag toont reizigers met een smartphone. Misschien lezen ze min of meer dezelfde nieuwssites, maar met hetzelfde gemak klikken ze door naar internationale pagina’s, blogs of privémail. De stroom aan informatie maakt internet meer tot een jungle dan een plek voor bedachtzame discussie.
‘What’s next?’, luidt de vraag in de geglobaliseerde massacultuur. Elke positie is een broos moment in een harde competitie. De fietser houdt zijn neus op het stuur, volgt de cadans van de trappers en kijkt af en toe op naar de weg die zich ontvouwt. Achterom kijken heeft geen nut. Er is amper gelegenheid om even uit de race te stappen. Wijsheden uit het verleden lijken dan minder relevant.
Het optimistische geloof in de maakbaarheid dat de jaren ’90 kenmerkte, doorbrak de continuïteit van het verleden. De Europese geschiedenis bevat ook heel wat positieve momenten, die best actiever herinnerd mogen worden. Anders zouden de welvaartstaat, het Internationaal Hof voor de Rechten van de Mens en de bescherming van de persvrijheid niet tot stand zijn gekomen. Europa heeft na de Tweede Wereldoorlog in eerste instantie wel werk gemaakt van haar verleden, anders zouden vrede en samenwerking nu niet zo centraal staan in de EU. Die noodzaak laat zich vandaag voelen. We kunnen inspiratie uit het verleden halen, in het volle besef dat de minder fraaie kanten feitelijk geanalyseerd moeten worden.”
Mevrouw Beeckmman,
de briefcultuur verdween inderdaad en dat mogen we betreuren, proberen haar nieuw leven in te blazen, via de nieuwe technologie kan ook wel tot iets leiden, denk ik, al weet ik voor de dooie dood niet wat het dan wel wezen zal. Nadenken en dat delen via deze platformen vind ik wel een goed en probaat middel tegen onoverdachte aannames.
Zelf ben ik al zowat twintig jaar bezig met het onderzoeken van de herdenkingsmachine en probeer ik voor mezelf en mensen die het horen of lezen willen de instrumentalisering van het verleden tegenwicht te bieden.
Het is te kort dag om hier nu onmiddelijk weer te reageren, want in eerste instantie helpt u de discussie goed op weg en dat verheugt me. In tweede instantie zal het dan gaan over hoe Tony Judt in de Geheugenhut aan de slag ging met zijn wandelingen door het verleden, zijn leven en hoe hij aan geschiedenis deed. In derde instantie komt dan de betrachting, vanuit eigen invalshoek het pogen de vele facetten van een samenleving te vatten, wat nooit volkomen kan. Het helpt inderdaad wel, zoals u schrijft, te ontsnappen aan de slachtoffercultus.
Ik veroorloof me de vrijheid hier later op terug te komen, maar denk dat bijdragen als deze ook gedeeld moeten worden opdat we de kans krijgen verder te denken, maar ook te interageren met wat men zo graag als de officiële waarheid presenteert.
hartelijke dank en vriendelijke groet,
Bart Haers