Etienne Vermeersch reageert op J. De Ceulaer, ivm de Verlichting, DM, 21 juni 2016
Etienne Vermeersch schreef deze tekst als reactie op de tekst van Joël De Ceulaer over de Verlichting (op 18 juni), in De Morgen, 21 juni 2016.
“In zijn ‘essay’ Zijn die verlichte geesten allemaal wel zo verlicht? (DM 18/6) brengt Joël De Ceulaer (JDC) enkele zinnige gedachten naar voren, maar de logische spankracht van zijn argumentaties laat te wensen over. Hij vraagt zich af of het ‘verlicht’ karakter dat wij aan onze maatschappij toeschrijven, wel zo algemeen aanwezig is als we graag suggereren.
Een eerste illustratie van zijn vraagstelling vindt hij in een uitspraak van Guy Verhofstadt (Open Vld): “Wie de verlichtingsidealen voor ogen houdt mag zeker zijn dat hij voor de goede zaak vecht.” Ik laat hier in het midden of men dat principe in zijn algemeenheid kan volhouden. Mij interesseert de wijze waarop JDC meent het te kunnen ontkrachten. Hij verwijst naar het feit dat Verhofstadt in 2002, toen hij premier was, tot tweemaal toe een inbreuk pleegde op het principe van ‘scheiding van de machten’, een van de kroonjuwelen van de verlichting. JDC besluit hieruit dat Verhofstadt niet zo verlicht was en suggereert hiermee tevens dat zijn principe niet algemeen geldig is.
Maar dat klopt niet. Iemand die een rekenfout maakt brengt de stellingen van de rekenkunde niet in het gedrang, en iemand die tegen een algemeen principe zondigt, tast daarmee dat principe zelf niet aan. Hij biedt alleen een illustratie van het woord van Jezus: “De geest is gewillig, maar het vlees is zwak (Mc 14, 38).” Als Verhofstadt wel degelijk zijn ideaal trouw gebleven was, dan was er geen fout gebeurd. En terloops: wie zonder zonde is, werpe de eerste steen.
Vervelend is echter dat JDC deze anekdote aanhaalt na een betoog voor het postmodernisme van Sam IJsseling. Sam was een minzaam man, maar zijn theorie was al even gevaarlijk als ze aantrekkelijk lijkt: “Het postmodernisme gaat in tegen de cultus van de eensgezindheid.” In zijn algemeenheid opgevat leidt zo’n opvatting tot relativisme: alle denkbeelden zijn gelijkwaardig. Maar de grootste realisatie van onze beschaving is het tot stand brengen van de wetenschap. Dat is een verzameling van waarnemingen, wetten en theorieën waarover volkomen ‘eensgezindheid’ bestaat, wereldwijd. Er zijn terreinen waarop het onderzoek nog aan de gang is, maar dat vertrekt van een kerngebied van kennis waarover niemand twijfelt.
Deze kern in vraag stellen is puur obscurantisme. Zelfs op het ethische en algemeen filosofische gebied is er vooruitgang gerealiseerd. De ‘synthetische a-priorikennis’, een lumineus idee van Kant, is onder meer door de ontdekking van de niet-euclidische meetkunden ‘eensgezind’ weggeblazen. De aanvaarding van slavernij, die tot in de 17de eeuw nagenoeg algemeen was, is nu bij de grote meerderheid van de ethici en zelfs theologen, verdwenen.
Uiteraard zijn er op het ethische en politieke vlak nog onzekerheden, maar dat beseffen is iets helemaal anders dan suggereren dat er geen echte vooruitgang is. Men kan zich vergissen, maar men kan de vergissingen te boven komen. Het postmodernisme daarentegen brengt de hoop daarop in het gedrang.
JDC zet zijn betoog verder met een verwijzing naar mij, als ‘belichaming’ van de verlichting. Hij doet mij te veel eer aan. Hoewel ik mij als een mens van de verlichting beschouw, heb ik daarover onvoldoende gewerkt om mij echt deskundig te noemen. Wie wel de verlichting grondig kent en met veel wijsheid op onze tijd toepast, is Tinneke Beeckman.
Maar nu ik toch aan kritiek, zij het welwillende, word onderworpen, wil ik er even op ingaan; opnieuw om de puntjes op de i te zetten. Ik heb meegewerkt aan het opstellen van de ‘nieuwkomersverklaring’ van Theo Francken (N-VA). Het is echter niet zo dat er wezenlijke rechten van de verlichting in deze verklaring ontkend worden. Er wordt gevraagd dat men deze basisrechten ‘aanvaardt’. Volgens de Raad van State betekent dat blijkbaar ‘als overtuiging aannemen’, maar volgens Van Dale is dat de derde betekenis van ‘verklaren’. De vierde luidt: ‘zich schikken in, zich neerleggen bij’.
Aangezien het hier niet over waarheden gaat, die men moet ‘geloven’, maar over waarden en normen die men in het gedrag moet respecteren, geldt hier die vierde betekenis en komt de vrijheid van denken niet in het gedrang. JDC vergist zich opnieuw als hij denkt dat ik, in verband met de hoofddoek, met de Koran zwaai en de moslima met de grondwet. Als ik naar de Koran verwijs, gebeurt dat alleen als antwoord op moslima’s die voor het dragen van hun hidjab naar die Koran verwijzen. Ik wijs een algemeen verbod van de hoofddoek af (zie etiennevermeersch.be: De islam en de hoofddoek). Daarnaast verdedig ik het verbod op het dragen van religieuze symbolen bij het uitoefenen van een openbaar ambt en bij leerlingen van scholen voor minderjarigen. Zulke regels zijn niet strijdig met de grondwet, dat kan ik uitvoerig aantonen zonder de Koran. De boutade van JDC (staat de grondwet niet boven de Koran?) past hierop als een tang op een varken.
Verder ben ik het met hem eens dat wij niet van iedereen kunnen vragen ‘verlicht’ te zijn. Wel moet men zich gedragen naar de normen die onze maatschappij aan de verlichting ontleend heeft. Dat daar nu en dan eens tegen gezondigd wordt, allicht ook door mij, zal ik niet loochenen: nobody is perfect. Hij wijst dus wel terecht op het belang van onze controlerende instellingen.”