“Trumps kiezers hebben altijd gelijk”, column DS, 30 jan. 2017
“In tijden van ‘post-truth’, postfeitelijkheid of postwaarheid is het moeilijk om leugens van realiteit te onderscheiden. Zo kan je geen democratisch debat meer voeren. Het thema kwam al diepgravend aan bod bij Karel Verhoeven (29/12) en Luuk Van Middelaar (03/01). Eén aspect bleef onderbelicht: hoe de postfeitelijkheid de politieke tegenstellingen vooral tot morele verschillen lijkt te maken. Dat morele gehalte van politieke stellingen maakt mensen doof voor de argumenten van de tegenstander. Het resultaat is dat elke mens in zijn eigen ‘goede’ bubbel leeft, met moreel rechtvaardige medestanders, terwijl andersdenkenden moreel foute wezens zijn, die geen enkele politieke inspraak verdienen. De politieke kloof is onoverbrugbaar, omdat hij moreel wordt beleefd.
In mijn boek ‘Macht en Onmacht. Een verkenning van de aanslag op de Verlichting’ beschrijf ik hoe de postmoderne filosofie hiertoe behoorlijk heeft bijgedragen. Na de dood van God, sneuvelde de Waarheid, alsook de waarachtigheid en het kritisch zelfinzicht. Alleen interpretaties bleven over.
In ‘Nietzsche, Freud, Marx’ lanceert Michel Foucault een nieuwe interpretatiemethode, met twee pijlers. Interpretaties zijn oneindig, want er is geen oorspronkelijke betekenis. En de vraag naar de correcte interpretatie is eigenlijk een vraag naar de dominante interpretatie. Neem het Griekse woord ‘agathos’, ‘goed’, schrijft Foucault, in navolging van Nietzsche: ‘Goed’ heeft geen oorspronkelijke of ultieme betekenis, maar verkrijgt een betekenis, door wie op een gegeven moment de macht in handen heeft. Deze Nietzscheaanse methode leidt tot fascinerende oefeningen.
Maar bij Foucault krijgt ze een specifieke politieke wending: want ‘er ligt altijd een groot weefsel van gewelddadige interpretaties aan de basis van alles wat spreekt’. Niet zozeer wat gezegd wordt, maar wie spreekt wordt belangrijk. Dit verandert de visie op kritisch denken: idealiter opent de filosofische kritiek de mogelijkheid voor de onderdrukte, verzwegen stem om zijn interpretaties te doen gelden. Dan wordt de politieke vraag een morele keuze. Aan wie geeft men bij voorkeur het woord: aan de onderdrukker, of aan de onderdrukte?
Het boek ‘Orientalisme’ van Edward Saïd illustreert deze denkwijze. Volgens Saïd is de westerse blik op andere culturen bepaald door ‘oriëntalisme’: elk westers ‘discours’ over de ander, miskent die andere want de westerse visie wordt bepaald door koloniale machtsrelaties. Saïd onderscheidt waarheid (‘truth’) van waarde (‘value’). Oriëntalisme is problematisch, aldus Saïd, maar niet omdat de stellingen van westerse auteurs noodzakelijk onwaarheden of leugens bevatten. Een officier van Napoleon die tien volumes schreef over de archeologische ontdekkingen in Egypte heeft niet noodzakelijk verkeerde feiten opgeschreven. Wat Saïd aanklaagt, is dat de blik van de Franse officier het onderzoeksobject zou ontwaarden. Bij de Fransman overheerst impliciet eurocentrisme, dat volgens Saïd een vorm van racisme is. Saïd geeft wel geen argument om de inhoud van de boeken zelf te diskwalificeren. Evenmin kan hij stellen dat een Egyptenaar een inhoudelijk juistere studie zou maken over hiërogliefen, bijvoorbeeld. Daarmee gaat Saïd voorbij aan deze cruciale vraag: of het vooroordeel van de buitenstaander noodzakelijk erger is dan het vooroordeel dat iemand over zijn eigen cultuur zou hebben. Tenslotte is elke mens door zijn context en achtergrond beïnvloed. De postmoderne kritiek is echter blind voor zelfkritiek. Ze diskwalificeert de uitspraken van de ene groep, en honoreert die van de andere groep, op basis van identiteit, cultuur, gender of religie.
De nefaste postmoderne stelling verbindt macht met waarheid. Trump gebruikt deze retoriek even halsstarrig als zijn meest uitgesproken tegenstanders, zoals Van Middelaar (DS 3/01) terecht stelt. Alleen legt Trump de macht elders: de liberale media zijn de oppermachtig onderdrukkers, terwijl zijn kiezers de onderdrukten zijn. En de onderdrukten hebben altijd gelijk. Zelfs al hebben ze feitelijk ongelijk. Maar ze hebben moreel gelijk, omdat ze onderdrukt zijn, en daarom hoeven ze zich niets te laten aanpraten. Het streven naar feitelijkheid, waarachtigheid, nauwkeurigheid, oprechtheid of zelfkritiek heeft op hen geen enkele vat meer.”
Deze column verscheen op 30 januari 2017 in De Standaard.
In mijn boek ‘Macht en Onmacht. Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting‘, behandel ik het thema van de waarachtigheid in detail. Ook ressentiment, slachtofferschap en wantrouwen komen aan bod.