“Het buikgevoel van Cato”, DS, 11 mei 2017
“In de discussie over onze ‘superieure’ samenlevingsvorm, dienen verwijzingen naar de Verlichting vooral om anderen terecht te wijzen. Daarmee gaat de echte rijkdom van een reflectie over de Verlichting verloren. Lees liever de denkers zelf, en gebruik hun gedachten als een toetssteen voor de samenleving. Wie dat doet, komt vast voor aardige verrassingen te staan, zeker politici die zich graag op de Verlichting beroepen.
Neem nu de Amerikaanse Verlichting. De Amerikaanse grondwet bevat precies die grondrechten die gewoonlijk met de Verlichting worden geassocieerd: gelijkheid, kritisch onderzoek, vrijheid van meningsuiting en van geloof, zelfbeschikking, en burgerlijke vrijheden.
Zowel Thomas Jefferson als Benjamin Franklin – beiden Founding Fathers van de Amerikaanse republiek – benadrukken het belang van ‘civic virtues’ : een vrije republiek is pas houdbaar en leefbaar wanneer elke burger ook burgerlijke, sociale deugden nastreeft. Dit principe is helemaal niet meer vanzelfsprekend, maar was wel een essentieel uitgangspunt voor deze Founding Fathers.
In zijn autobiografie beschrijft Benjamin Franklin hoe hij op jonge leeftijd het plan opvatte om morele perfectie te bereiken: om te leven ‘zonder op enig moment een fout te begaan; ik zou alles overwinnen waartoe natuurlijke neiging, gewoonte of gezelschap me zouden kunnen verleiden.’ Daartoe maakt hij een complex werkschema van dertien deugden die hij naarstig probeerde toe te passen. Tot die deugden behoren matigheid (niet eten tot je suf bent of drinken tot je beschonken bent), stilte, oprechtheid, rechtvaardigheid, billijkheid. Bij nederigheid noteerde hij: ‘imiteer Jezus en Socrates’. De puritein Franklin streefde ook spaarzaamheid en ijver na. Deugdzaam leven leidt tot geluk, meende Franklin, maar evengoed tot goed burgerschap. En hier wordt die praktijk politiek relevant.
Franklin citeert het toneelstuk ‘Cato, a tragedy’ van Addison, dat heel populair was bij voorstanders van de vrije republiek. Ze zagen de Romein Cato de Jongere als toonbeeld van republicanisme, deugdzaamheid en vrijheid. Cato had een diepe afkeer van corruptie. Hij was een overtuigde stoïcijn: ondanks zijn rijkdom, leefde hij leefde sober, onberispelijk, gedisciplineerd. Hij was zeer welbespraakt: telkens als een hooggeplaatste burger zijn positie wilde misbruiken voor persoonlijk geldgewin, of om zijn macht te vergroten, stak Cato vurige toespraken af om zijn landgenoten te waarschuwen.
Cato was echter een tragische figuur, omdat hij de ondergang van de republiek niet kon tegenhouden. Decadentie, luxe, eerzucht en machtswellust hadden de zeden bedorven. Uiteindelijk pleegde hij zelfmoord om aan de dictatuur van Julius Caesar te ontsnappen. Hij verkoos dus de dood boven de onvrijheid, stak resoluut een mes in zijn buik en trok zijn ingewanden uit. ‘What a pity it is, that we can die but once to serve our country’, zegt Cato in het stuk van Addison. Voor de Amerikaanse Verlichting gold Cato als toonbeeld van anti-autoritarisme, van zelfopoffering en liefde voor de republiek.
Aan deze politieke les was een praktische filosofie gekoppeld: wie een voornaam burger wil zijn, moet zijn eigen verlangens en neigingen onder controle houden. De vijanden van de vrije republiek zijn winstbejag, eerzucht, overdaad, corruptie. Die kan je aanklagen bij anderen, maar moet je bij jezelf bestrijden.
Wat zou het heerlijk zijn, mochten die inzichten van Verlichtingsdenkers vandaag de dag ook wat aandacht krijgen. Kun je je voorstellen dat politici vandaag – bijvoorbeeld de leden van de Europese Commissie – samen naar toneel gaan, en dwepend met Cato buitenkomen? Niet echt, jammer genoeg. Het gaat er mij niet om dat klassieke ideeën letterlijk moeten worden overgenomen. Ze zijn een eerder richtlijn. ‘The ancients tell us what is best; but we must learn of the moderns what is fittest.’, noteerde Franklin. Elke tijd heeft een nieuwe formulering van idealen nodig. Maar het gaat wel hierom: denken over politieke rechten en vrijheden lukt niet zonder reflectie over de noodzakelijk voorwaarden om die vrije samenleving in stand te houden. Dan hou je niet alleen rechten en vrijheden over, maar moet je ook tegen jezelf durven denken.”
Deze column verscheen op 11 mei in De Standaard.