‘Geen vrijheid zonder verhalen’, column DS, 11 mei 2023

Verzetsstrijders zijn in Vlaanderen veel te weinig ­bekend. Historicus Dany Neudt ijvert ervoor die vergeten Helden van het verzet bij het brede publiek bekend te ­maken. Zo werden het afgelopen weekend 8.500 namen van vermoorde verzetslieden voorgelezen. Ook hun levens­verhalen en hun acties zouden vaker en grondiger verteld moeten worden. Niet ­alleen als herinnering aan hun moed en opoffering. Niet alleen uit dankbaarheid, hoe belangrijk die ­redenen ook zijn. Maar omdat die verhalen een ‘verborgen schat’ ­bevatten; een uitzonderlijke, ­intense ervaring van een gedeelde strijd om ­vrijheid.

Na de oorlog hebben ­burgers die verhalen nodig om nieuwe crisissen te overwinnen. Dat meende Hannah Arendt in Over revolutie . Ze refereert aan de Franse dichter en verzetsstrijder René Char. Hij nam deel aan het gewapende verzet met als codenaam Capitaine Alexandre. Eerst dacht Char dat het verzet vooral een zware last zou zijn. Maar tot zijn eigen verbazing ontdekte hij een herwonnen politieke vrijheid. Arendt ­citeert Chars ervaringen als voorbeeld van actie, van samen handelen en spreken om de wereld vorm te ­geven. Ondergronds bleef dat mogelijk – bovengronds regeerde de Duitse bezetter, gesteund door Franse collabo­rateurs.

Bij elke maaltijd die Char en zijn makkers nuttigden, was de vrijheid uitgenodigd: ‘Haar stoel bleef leeg, maar hij stond altijd klaar.’ De vraag werd dan hoe die ­ervaring na de oorlog bewaard kon blijven. Char vreesde dat het leven na de bevrijding zou vervellen tot het ideologische getwist dat Frankrijk al in de jaren 30 verdeelde. ‘Als ik dit overleef, weet ik dat ik zal moeten breken met de ­geuren van die essentiële jaren, en dat ik in stilte afscheid zal moeten nemen van mijn verborgen schat, zonder die te onderdrukken.’ Char besefte dat de erfenis van die ­vrijheidservaring moeilijk te ­bewaren viel. Hij sprak van ‘een ­erfenis zonder testament’.

Voor Arendt betekende de Tweede Wereldoorlog een radicale breuk met het verleden. Dat gold in eerste ­instantie voor haar eigen leven. Ze werd zelf politiek actief in de ­jaren 30, toen een golf van antisemitisme Duitsland overspoelde en Hitler aan de macht kwam. In die periode werd ze door de Gestapo gearresteerd en opgesloten. Na haar vrijlating ­vertrok ze naar Parijs. Ze had geen ­officiële papieren meer en werd ­staatloos. Toen Frankrijk in 1940 een Duitse inval verwachtte, werd ze in een gevangenkamp geplaatst ­(ironisch genoeg omdat ze als een Duitse werd gezien). Na enkele ­weken ontsnapte ze. Ze vluchtte via Spanje en Portugal naar de ­Verenigde ­Staten.

Arendt legde zich toe op de studie van het totalitarisme, waartoe ze niet alleen het nazisme, maar ook het stalinisme rekende. Ze ­beschouwde het totalitarisme als een ongezien ontmenselijkend politiek systeem, met de Holocaust als dieptepunt. Na de oorlog volstond het niet om het kwade als overwonnen te beschouwen, en naar de vertrouwde morele en politieke denkkaders terug te ­keren. De vraag was welke erfenis uit het verleden nog mogelijk zou zijn.

Arendt zocht naar vormen van ­politieke actie die de vrijheid en de waardigheid van de mensen in de ­toekomst zouden kunnen garan­deren. Ze wilde de menselijke activiteiten opnieuw definiëren, met aandacht voor wat politiek bijzonder maakt. In De menselijke conditie ­ onderscheidde ze daarom handelen, werken en arbeiden. Handelen is de politieke actie – het vrij spreken en samen handelen. ­Werken (de omgeving veranderen volgens een plan, zoals bouwen) en arbeiden (de aarde bewerken voor consumptie) zijn ook belangrijke activiteiten, maar ze kunnen het politieke niet vervangen. Als ze dat wel doen, dreigen ze de vrijheid te versmachten. Dat gebeurt ­bijvoorbeeld wanneer politiek als een plan wordt opgevat, dat ­bureaucraten of technocraten kunnen uitvoeren. Of wanneer het politieke in dienst staat van produ­ceren en consumeren, terwijl mensen zich in het private leven terugtrekken. Arendt had scherpe kritiek op de visie op arbeid van Karl Marx: ze deelde ‘zijn enthousiasme voor het kapitalisme’ niet. Als je Arendts definities toepast, blijkt de ruimte voor het politieke de laatste decennia ­opnieuw te krimpen.

Dat hoeft niet te verwonderen, aangezien mensen achteloos met hun erfenis uit het verleden ­omgaan. Op burgerschap moet je worden voorbereid. In De crisis van het onderwijs betreurt Arendt dat het door­geven van kennis tussen generaties verloren dreigt te gaan. Jongeren, de nieuwkomers, moeten in de wereld worden ingeleid met de waardevolle getuigenissen over het verleden, ­zodat ze het ­nieuwe en onverwachte met vertrouwen tegemoet kunnen treden. Daarin past het vertellen van verhalen; ze zijn de manier bij ­uitstek waarop mensen tonen wie ze zijn, waartoe ze in staat zijn, en wat handelen noodzakelijk maakt.’

Deze column verscheen in De Standaard op 11 mei 2023.

‘Je pijn is niet van jou alleen’, column DS, 27 april 2023

‘Pijn en verdriet mag je niet wegduwen; ze zijn juist ­belangrijk om geluk te ­kunnen ervaren, aldus ­psychotherapeute Nina Mouton ( DS 22 april) . In haar boek Zelfzorg helpt ze ­lezers om een zelfonderzoek te starten. Zo kunnen ze leren om zich emotioneel veiliger te voelen.

Het klopt dat pijn en verdriet een plaats moeten krijgen. En dat pijn vaak wordt weggeduwd. Daarvan ­getuigen de enorme hoeveelheden pijnstillers, slaappillen en antidepressiva die Belgen slikken. Veel te veel, volgens psychiater Stephan Claes ( DS 6 maart) . Vaak gebeurt dat gedurende langere periodes zonder dat er een duidelijke medische ­oorzaak werd vastgesteld.

Moutons boek kan voor lezers wellicht behulpzaam zijn. Maar de ­omgang met pijn is niet alleen een ­individuele opgave. Pijn die in zulke ­mate wordt gemedicaliseerd, is een maatschappelijke kwestie. Dat meent ook de Duits-Koreaanse denker Byung-Chul Han in De palliatieve ­samenleving . Pijn wordt niet meer als een signaal of een vraag bekeken, ­aldus Han. Het is een fenomeen dat zo snel mogelijk verdoofd moet worden. Alleen is de pijn listig; ze blijft opduiken, ondanks het indruk­wekkende ­arsenaal aan verdovende middelen.

Dat komt doordat pijn verkeerd wordt begrepen, volgens Han. Pijn is de indicatie van een verandering, een verschil, een geschil. Ze is negativiteit, niet alleen in de zin dat ze onaangenaam is, maar ook in de zin dat ze de grenzen aangeeft van wat je bent. Pijn komt met een breuk in je gewoonte, in je bestaan, in je onverschilligheid. En die negativiteit zet iets in gang. Hegel associeerde pijn met een dialectische beweging: de geest botst met zichzelf. Die tegenspraak, die pijnlijke verdeeldheid maakt dat de geest zich verder ontwikkelt. Nietzsche vond pijn evengoed essentieel voor het denken: ze dwingt de mens tot radicale veranderingen van perspectief. Negativiteit in filosofische zin betekent dus dat je uitgedaagd wordt door de confron­tatie met het verschil, met wat je niet bent.

Onze samenleving verdraagt ­echter alleen positiviteit, volgens Han. Geluk wordt als een positieve ervaring bekeken: je zoekt wat je ­behaagt. Daartoe probeer je al het lastige, onaan­gename, weerspannige uit het leven te weren. Dat zou je ook motiveren om beter te presteren. Het prestatie-subject moet zich goed voelen. Zo ­verdwijnt de omgang met het niet-kunnen, met de hindernis. Maar als je de eigen pijn wegduwt, verdraag je die ook niet meer bij een ­ander. Zo blijft iedereen alleen ­achter. Intussen heb je niet beantwoord wat je als lijdende nodig hebt, je stelt de vraag niet meer wat pijn betekent.

De gevolgen van die sterke drang naar positiviteit zijn allesbehalve, wel ja, positief. Vanuit het positieve wil je alleen het gelijke, hetzelfde, de her­haling, suggereert Han. Hedendaagse kunstwerken die ‘likes’ willen uit­lokken, genereren daartoe een spectaculair ‘wauw’-effect, een feelgood -houding. Maar ze werken niet meer louterend, omdat ze de ­confrontatie met het lastige, ongrijpbare van het leven niet meer uitdrukken.

Nietzsche noemt de kunst een reddende, heelkundige tovenares, die het ondraaglijke en het ontstellende van het bestaan wegtovert. Adorno benadrukt het bevreem­dende, destabili­serende effect van kunst. Kunst doorbreekt het ­vertrouwde – je ontmoet het onverwachte, het andere dat je meevoert naar een andere plek dan het leven zoals je het kent. Die breuk is eigen aan het leven: ­mis­lukking, verlies, lijden en dood maken er deel van uit.

In kunst en cultuur vind je de verhalen die je nodig hebt om betekenis te verlenen aan je leven. In The human condition citeert Hannah Arendt de Deense schrijfster Karen Blixen. Voor Blixen valt elk verdriet te ­verdragen, als je het in een verhaal opneemt of er een verhaal over ­vertelt. Dat was voor haarzelf het ­geval; in haar autobio­grafie Out of ­Africa geeft ze een plaats aan de ­mislukkingen in haar leven.

Vandaag leven we in een post­narratieve tijd, meent Han. Vertellen werd vervangen door tellen, door ­berekening. Tegen een zinloze fysieke pijn vermag de geest dan niets meer. Juist omdat de pijn alleen ­zinloos kan zijn, wordt ze tot een biologisch ­proces gereduceerd.

Hans boek bevat scherpe, provo­cerende gedachten. Maar het is geen pleidooi voor (meer) pijn of onbe­hagen. Onbehagen verbergt geen weldaad, het is ook geen straf of ­beloning. Het gaat erom dat het er is, als deel van de condition humaine.

Therapeutische inzichten kunnen verrijkend zijn, zoals Nina Mouton ze aanreikt. Maar pijn beantwoord je niet alleen door steeds dieper in je ­persoonlijke geschiedenis te graven. Het is een misvatting dat pijn kan ­worden geprivatiseerd. En dat ze kan worden gedepolitiseerd, alsof ze niets met maatschappelijke relaties te ­maken zou hebben.’

Deze column verscheen in De Standaard op 27 april 2023.

“Afkeer, woede en angst zijn niet de gevoelens die je wilt opwekken als je actievoert”, DS 30 maart 2023

“Vorige week kwam de burgemeester van Firenze persoonlijk tussen toen klimaatactivisten het ‘Palazzo Vechio’ met (afwasbare) verf bekladden. De burgemeester noemde de actievoerders barbaren. Enkele maanden geleden bestempelde Premier De Croo op kunst gerichte klimaatprotesten ook als vandalisme (hoewel die evenmin blijvende schade veroorzaakten). Alleen wereldwijde klimaatbijeenkomsten kunnen oplossingen voortbrengen, zei hij (DS 06/11/2022). 

Die internationale samenwerking verloopt te traag, menen de activisten. Wetenschappers voeren aan dat de volgende generaties harde nadelen van klimaatverandering zullen ondervinden (DS, 23/03). De meeste verkozen politici ontberen echter een lange termijnvisie. Zelfs acute crises sporen hen amper tot grondige hervormingen aan, denk maar aan het ecoomische beleid, het energie-, of het landbouw-en natuurbeleid. 

Wanneer een groep burgers overtuigd is dat veranderingen niet meer binnen het bestaande proces kunnen worden afgedwongen, wordt burgerlijke ongehoorzaamheid legitiem, schrijft Hannah Arendt in ‘On Civil Disobedience’ (1970). Dat geldt ook wanneer overheden maatregelen doorvoeren die niet grondwettelijk zijn. Arendt verwijst naar de massale protesten tegen de oorlog in Vietnam. Volgens de grondwet had het Congres de oorlog moeten goedkeuren, maar dat was nooit gebeurd. Nadien weigerde het hooggerechtshof zich hierover uit te spreken, omdat het onderwerp te politiek geladen was. 

Arendt meent dat burgers nooit alleen op rechters kunnen rekenen om maatschappelijke verandering door te voeren. De wet is een stabiliserende factor in een samenleving; het gerechtelijk apparaat volgt nadat politieke acties hervormingen noodzakelijk hebben gemaakt. Zelfs in een democratie kunnen burgers te weinig ruimte hebben om aan het politieke proces deel te nemen. Al in 1970 beschrijft Arendt de toenmalige politieke partijen als bedrijven die hun eigenbelang nastreven, door lobbygroepen worden beïnvloed en zich van een bureaucratisch apparaat bedienen. Burgerlijke ongehoorzaamheid helpt om het politieke proces te versnellen, waardoor het zich aanpast aan de noden van de tijd. 

Arendt onderscheidt burgerlijke ongehoorzaamheid van criminele activiteit. Die laatste gebeurt in het verborgene, is gewelddadig en op individueel eigenbelang gericht. Het is geen geweldloze actie van een minderheid om de meerderheid te beïnvloeden over een zaak die het algemene belang beoogt. 

In een verstard politiek systeem proberen politici kritiek te onderdrukken. Maar politici hoeven niet te klagen over protesten, als ze niet willen begrijpen waar die vandaan komen, noteert Arendt. Ook dat fenomeen vindt vandaag weerklank. Sinds de coronacrisis zijn overheden veel repressiever geworden. Hierover publiceerde ‘De Groene Amsterdammer’ vorige week een even grondige als onthutsende studie (23/03). Wie protesteert, wordt sneller als mogelijk gewelddadige ordeverstoorder behandeld. Zelfs vreedzame betogers krijgen het hard te verduren. Democratie en demonstratierecht horen zogezegd wel samen, maar dat recht wordt uitgehold. 

De vraag is welke vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid een politieke zaak echt vooruithelpen. Aandacht opwekken is belangrijk. Maar het is onvoldoende: die aandacht moet andere burgers voor je zaak innemen. Hieraan schort het vaak. De traditie van burgerlijke ongehoorzaamheid kende wel geslaagde voorbeelden. Gandhi streed tegen het Britse koloniale bestuur. Hij dacht vanuit ‘civility’, burgerzin (niet beleefdheid, in dit geval); je moet geweldloos optreden én zo dat je de morele boodschap uitstraalt die je nastreeft. Zo kan je ieders hart beroeren, ook dat van je tegenstanders. Gandhi overtrad bijvoorbeeld de Britse censuurwetten door Thoreau’s verboden ‘Civil Disobedience’ te publiceren, alsook zijn eigen verboden vertaling van Plato’s ‘Apologie’ (waarin Socrates zich verdedigt tegen zijn doodsvonnis). De wijze waarop hij zichzelf in scène zette, bevatte de kern van de boodschap: in het Britse rijk ben je niet vrij om je te verzetten. 

Escalatie en polarisatie moet je vermijden. Escalatie rechtvaardigt de roep voor orde en gezag; dat speelt mensen in de kaart die niets willen veranderen. En protest moet geweldloos zijn, ook om polarisering binnen de eigen groep te voorkomen. In eerste instantie meende Gandhi dat geweld inherent was aan de Britse koloniale machtslogica. Maar daarna merkte hij dat enkele Indische demonstranten ook geweld gebruikten tegen de Britse ordediensten. De sfeer werd grimmiger, de repressie harder, de morele geloofwaardigheid smolt weg. Civility werd een middel om radicalisering binnen zijn beweging te temperen. Alleen als je actievoert zonder dwang of intimidatie, win je zielen. Gandhi werd vloog meermaals in de gevangenis. Maar door zijn uitgekiende acties leek het Britse systeem de meest rechtvaardige man op te sluiten, niet de meest hinderlijke of de meest gevaarlijke.  

De psychologische effecten van een actie zijn dus cruciaal. Weerloze kunstwerken besmeuren is dan een slecht idee.  De actievorm is niet de morele boodschap: zorg voor het kwetsbare. De schade is niet blijvend, maar de angst voor schade heeft wel de schok veroorzaakt. Afkeer, woede, angst zijn niet de gevoelens waarmee je steun werft.  

Actievoeren kan fel lijken. Maar belangrijke verworvenheden, zoals algemeen enkelvoudig stemrecht, sociale rechten, taal-en culturele rechten, werden mede dankzij intense strijd verkregen. Allicht is het makkelijker om onrecht te bestrijden dat meteen plaatsvindt, dan onrecht waarvan de gevolgen in de toekomst merkbaar zullen zijn. Maar dat lijkt mij nou échte civility: een boom planten die je nooit zelf tot wasdom zal zien komen. “

Deze column verscheen in De Standaard op donderdag 30 maart 2024.

‘De cultuurloopgravenoorlog’, DS 16 maart 2023

‘Woke’ is een zegen voor rechtse politici; ze profileren zich als ‘antiwoke’, en hoeven hun beleid niet meer te verantwoorden.  Bart De Wever verscheen in vele media met zijn nieuw boekje ‘Over woke’. In Amerika plant Trump-uitdager Ted Cruz een gelijkaardige oefening, met de wat ongelukkige titel: ‘Unwoke. How to Defeat Cultural Marxism in America’. 

Voor linkse politici is woke claimen echter moeilijk. Ze dreigen een deel van hun achterban te verliezen: er zijn (witte en andere) mensen die in armoede leven, en aan die hele discussie geen boodschap hebben. 

Verder kan je je ook afvragen of de ‘woke’-aanpak  een goede manier is om aan politiek te doen. De filosoof Olúfẹ́mi O. Táíwò (professor Georgetown University) vindt van niet.  In ‘Elite capture. How the Powerful Took over Identity Politics (And Everything Else)’ legt uit dat de woke-campagne een voorbeeld is van ‘elite capture’: een hogeropgeleide, financiële en culturele elite slaagt erin om middelen naar zich toe te trekken die voor minderbedeelden bedoeld zijn. Zo kan die elite haar positie te bestendigen, terwijl onderdrukte groepen amper worden geholpen. 

De oorspronkelijke identeitspolitiek werkte heel anders dan de woke beweging die eruit is voortgekomen, aldus Táíwò: die politiek was gericht op samenwerking om concrete vooruitgang te boeken op vlak van onderwijs, werk, leefomgeving. In 1977 verscheen het manifest van de ‘Combahee River Collective’, een organisatie met ‘queer, black feminist socialists’. De deelnemers bespraken hun waarden, prioriteiten en oplossingen vanuit hun eigen ervaringen. Hun identiteiten speelden een rol, omdat die specifieke problemen opleverden, waarvoor progressieve organisaties te weinig aandacht hadden. Het collectief zocht nieuwe praktijken om meer solidariteit en samenwerking te bereiken. Ze brachten mensen samen over de identiteitsverschillen heen. Dat leidde tot constructieve, reële politieke veranderingen.

Identity politics vandaag richt zich echter op het vergroten van diversiteit in de kamers waar beslissingen vallen, zoals academische instellingen, redactiekamers, politieke organisaties. Dat is niet onbelangrijk. Maar grote, reële, en impactvolle hervormingen lijken uit te blijven. Want die vragen coalities en samenwerkingen, voorbij identitaire verschillen. 

Als voorbeeld van constructieve politiek geeft Táíwò het geval van het kraantjeswater in Flint Michigan. Jarenlang was dat sterk vervuild. Zelfs de toenmalige burgemeester had de vergiftiging proberen toedekken. Wat de lokale bevolking nodig had, aldus Táíwò, was niet dat hun onderdrukking verteld werd in de nieuwste academische ‘parlance’. Ze hadden geen buitenstaanders nodig die kwamen vertellen hoe erg het is om vergiftigd te worden. Ze hadden water nodig zonder loodvervuiling. En ze bouwden nieuwe platformen waar lokale bewoners het woord namen. Ook wetenschappers kwamen er hun labotests toelichten. Die samenwerkingen veranderenden het publieke verhaal. Zo konden de activisten meer middelen eisen om het water te zuiveren. Het gaat er beter, al is het nog niet optimaal in Flint. Maar het Flint-experiment is wel een voorbeeld van ‘constructive politics’. En de les is, aldus Táíwò, dat wie nood heeft aan een nieuw beleid, direct het woord moet kunnen nemen om eisen te stellen. In België zijn er even goed thema’s voor acties: supermarktketens waar arbeiders rechten moeten inleveren, kinderen die schoolmoe uitvallen, een woonmarkt die onbetaalbaar wordt. 

De huidige identiteitspolitiek fragmenteert de bevolking in groepen, aldus Táíwò; ‘it entrenches a politics that does not serve those fighting for freedom over privilege, for collective liberation over parochial advantage’.  Je krijgt een ideologische loopgraven-oorlog tussen mensen die in comfortabele kamers zitten waar de beslissingen vallen. De anti-woke-club waarschuwt voor de nakende burgeroorlog, de woke-verdedigers huiveren voor zoveel white privilege en onmenselijkheid. Intussen wordt het moeilijker om de wereld buiten de beslissingskamers te veranderen. De cultuur-oorlog die daar plaats vindt, de stropoppen-redenaties die daar heen en weer gaan, zijn eerder een hindernis dan een hulpmiddel voor verandering. Want het debat moet mensen in hun menselijkheid met elkaar blijven verbinden. Dat geldt ook voor minderheden die ervaringen van onrecht hebben ondergaan, volgens Táíwò. Zo’n ervaringen zouden een brug tussen mensen moeten zijn; tussen wie nu leeft, en wie ooit geleefd heeft. Pijn en onrecht zijn geen instrumenten om het podium te domineren; ze mogen geen manier zijn om een strijd voor prestige te winnen, die niet meer verenigend werkt. 

In het publieke debat discussieren veelal witte mensen over de gevaren van woke – meestal referend aan Amerikaanse excessen –  en over de noodzaak van woke – hun opponenten ‘wit privilege’ aanwrijvend. Op die manier legitimeren ze zich moreel en politiek als strijders voor rechtvaardigheid, terwijl de mensen, in wier naam ze beweren te spreken, veelal afwezig blijven. Zo ging het ook in het debat tussen Bart De Wever en Joris Luyendijck in De Zevende Dag. Luyendijk bedacht ‘zeven vinkjes’ (die staan voor de voordelen waarmee sommigen behept zijn: hogere opleiding, opleiding van de ouders, kleur, gender, seksuele oriëntatie…). Luyendijk zelf zit, met zijn zeven vinkjes, in televisiestudio’s te praten. Het debat was boeiend, maar de electorale winst is wellicht voor de rechterzijde.’

Deze column verscheen op donderdag 16 maart 2023 in De Standaard.

“‘k Zag twee heren fabuleren” column DS 2 maart 2023

“De laatste column van de ombudsvrouw gaat over de politieke kleur van ‘De Standaard’: draagt de redactie een linkse of rechtse bril? Geloofwaardigheid vraagt neutraliteit. Maar spreken is keuzes maken en een beetje kleur bekennen. Een ombudsvrouw (of man) laat kritiek van de lezer toe. 

In deze discussie gaat het nog over politieke perspectieven die binnen de democratische waaier zitten. Sommige media gaan verder: ze belichten alles vanuit één links of rechts perspectief. En sommige media ondermijnen zelfs doelbewust de democratie. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Amerikaanse zender Fox News. Enkele dagen geleden verscheen een rapport dat de interne communicatie tussen de journalisten van dat netwerk belicht, onder meer van nieuwsanker Tucker Carlson. Daaruit blijkt dat de man knettergekke complotdenkers kritiekloos een forum gaf, terwijl hij wist dat die personen gevaarlijke leugens verkondigden. Verder blijkt dat Fox News twee doelen had, die primeerden op journalistieke overwegingen: hoge kijkcijfers halen en Trumps herverkiezing promoten (hierover verscheen een intern bericht van eigenaar Ruport Murdoch op 16 november 2020). 

De onthullingen over Fox kaderen in een rechtszaak. Op 3 november 2020 won Joe Biden de presidentsverkiezingen van Donald Trump. In de daaropvolgende weken liet Fox News advocaten van Trump aan het woord die over ‘massale kiesfraude’ spraken. Daarop diende ‘Dominion’, een producent van telmachines, een klacht in wegens smaad (‘defamation’); het bedrijf eist miljarden dollars schadevergoeding van Fox News, en beschuldigt Carlson en zijn collega’s van het intentioneel verspreiden van misleidende berichten. In het kader van die rechtszaak werd een deel van de interne communicatie openbaar. Uit die berichten blijkt ook dat Carlson zelf niet geloofde in de kiesfraude. Toch riep hij op om een collega te ontslagen die publiekelijk twijfelde aan Trumps beweringen. Volgens Carlson bracht ze de kijkcijfers in gevaar; veel Fox-kijkers waren diep overtuigd dat Trump de legitieme winnaar was. Zodra Fox News dat verhaal niet meer zou brengen, dreigden ze naar radicalere nieuwsplatformen over te stappen. Rupert Murdoch voerde over de heikele koers van Fox News interne discussies tot de dag voor de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021.  

Carlsons bezorgdheid over het marktaandeel toont ook hoe verslavend desinformatie kan zijn: kijkers die in de gekste theorieën geloven, aanvaarden geen realistische tegenspraak meer.  

Voordien werd Carlson al aangeklaagd voor smaad (door Karen McDougal), omdat hij onwaarheden als feiten had voorgesteld.  Zijn advocaten verdedigden hem met het opmerkelijke argument dat elke kijker weet dat je Carlsons benadering van de ‘actuele feiten’ sceptisch moet bekijken, gezien zijn reputatie. Kortom, je kan Carlson niet eens van doelbewust bedrog beschuldigen; iedereen kan zien dat hij fabuleert. Carlson ging vrijuit, en deed gewoon verder. 

De vraag is hoe een samenleving met dit fenomeen moet omgaan: tegenspraak van het ‘dominante discours’ ligt erg goed in de markt, zelf al is die tegenspraak op schaamteloze leugens gebaseerd. Het is onwenselijk om de vrijheid van informatie te beperken; een vrije samenleving heeft er alle belang bij dat mensen vrijuit kunnen spreken. Vrijheid beschermt precies tegen machtsmisbruik. Daarbij voedt een vrijheidsbeperking ook het wantrouwen, en op dat wantrouwen bouwen complotdenkers hun kastelen. 

Meningen verbieden kan dus niet. Maar doelbewuste misleiding via kanalen met duizenden volgers kan het debat ook vergiftigen. Stemmen die nepnieuws verkondigen houden van media zoals Fox News, waar ze ongehinderd hun verhaal brengen. En dat verhaal bevat de klacht dat ze elders verzwegen worden. De Nederlandse rechtsfilosofe Eva Vlaardingbroek benadrukte in interviews met Tucker Carlson hoe ‘onvrij’ Nederland zou zijn. Mattias Desmet legt tijdens zijn interview met Carlson uit hoe totalitair de samenleving zou zijn geworden. Rutger Bregman, daarentegen, doorprikte Tucker Carlsons hypocriete pose, waarop Carlson begon te schelden – dat interview heeft Fox nooit uitgezonden. Tja, dat is natuurlijk Carlsons recht (het materiaal is integraal op youtube te bekijken). 

Een open samenleving heeft vertrouwen nodig. Dat vraagt méér debat over heikele thema’s. Openlijk kunnen bespreken, analyseren, herbeginnen is cruciaal in een democratie. Politici, wetenschappers, publieke figuren, media moeten durven toegeven wat beter kan, waarover ze zich vergist hebben, of wat buiten hun controle valt. 

Vroeger luidde het gezegde ‘als het regent in Parijs, druppelt het in Brussel’. De recente versie luidt: als het stormt in Washington, mag je onweer in Europese hoofdsteden verwachten. Van de obesitas-plaag en andere vormen van overconsumptie, van drugsoorlogen  tot de trumpificatie van de politiek, het begon ginds. De praktijken van Fox waaien hopelijk niet over. Er is natuurlijk ook een fantastisch Amerika – Bob Woodward, Toni Morrison, Joan Didion – waar ik niet genoeg van kan krijgen. Hopelijk blijft vooral dat inspireren. “

Deze column verscheen in De Standaard op 2 maart 2023.

‘Het grote gelijk van Mattias Desmet’, DS column, 16 februari 2023

‘Met zijn De psychologie van het totalitarisme wilde ­Mattias Desmet de kritische denker bij uitstek zijn die het coronabeleid fileert. Dat leverde hem veel ­lezers op en markante interviews bij ­extreemrechtse complot­denkers. Nu fluit de Gentse ­universiteit hem terug. Desmets analyses houden ­inderdaad geen steek. Maar door die evolutie lijkt hij het slachtoffer van een politiek ­proces. De zaak is extra pijnlijk omdat degelijke, ­kritische analyses van de coronaperiode belangrijk zijn.

Desmet meent de hedendaagse ideologie te ontmaskeren die volgens hem naar een totalitaire staat leidt: het ­mechanistische verlichtingsdenken. Dat denken beloofde kennis en zekerheid te brengen, maar het liep anders: de verlichting, dixit Desmet, leidde tot eenzaamheid, onzekerheid en het ­onvermogen om creatief te denken. Mensen werden angstiger en eisten meer controle. De harde maatregelen tijdens de corona­periode illustreren die tendens, alsook regulerende, verbiedende bewegingen zoals MeToo, Black Lives Matter en ­klimaatactivisten.

De verlichting is volgens Desmet een ideologie, een vals verhaal dat mensen verblindt en vervreemdt. Maar wat de verlichting filosofisch precies betekent, legt hij niet uit. Eigenlijk gebruikt hij een cirkelredenering: we leven in een ­totalitaire periode die begon met de verlichting, en de verlichting belooft een vermeend ­weten dat totalitair ­eindigt.

Verder refereert Desmet aan Hannah Arendts baanbrekende The origins of ­totalitarianism om zijn stelling te ­ondersteunen: ook Arendt zou menen dat ‘totalitarisme gewoon het logische verlengstuk van de veralgemeende ­obsessie met wetenschap, het geloof in een artificieel gecreëerd paradijs’ was (p. 68). En Desmet vervolgt met een ­citaat uit Arendts boek: ‘Science has ­become an idol that will magically cure the evils of existence and transform the nature of man’. Nu staat die zin in Arendts boek, maar Arendt ­citeert hier Eric Voegelin, met wie ze het oneens is. Arendt benadrukt zelfs ­uitvoerig het omgekeerde: de 19de-eeuwse wetenschappers beoogden nog menselijke belangen en geloofden niet in de maakbaarheid van de menselijke natuur. Maar Desmet herhaalt in zijn boek dat Arendt zijn hoofdstelling zou hebben ­onderschreven. Die retorische kneep laat hem toe het nazisme, het stalinisme en het beleid tijdens de ­coronacrisis op één lijn te plaatsen.

Doordachte politieke analyses geeft Desmet verder niet. Hij legt wel twijfelachtige psychologische verbanden. Ieder kind ervaart een tekort, suggereert hij in de lijn van Lacan (die hij niet vermeldt); zodra het de taal leert spreken, merkt het kind dat definitieve betekenissen onmogelijk zijn. Het kind kan op verschillende ­manieren met dat symbolische tekort omgaan: door narcistisch te worden, door naar regels te verlangen of door ­creatief te leren spelen. Desmet maakt van die psychologische opties meteen de kern van zijn maatschappijkritiek.

Desmet wil niet alleen aantonen dat we in een totalitaire samenleving ­leven, maar ook dat bijna niemand dat ­opmerkt. Daarvoor gebruikt hij de ­massatheorie van Gustave Le Bon, die stelde dat mensen kritiekloos deel ­uitmaken van een massa. Alleen is die ­theorie intussen achterhaald. Desmet houdt echter vol dat een deel van de massa gehypnotiseerd rondloopt. En een ­gehypnotiseerde patiënt kan zelfs zonder narcose een openhartoperatie ondergaan, beweert Desmet. De leugen dat hij die praktijk zelf zou hebben waar­genomen, bracht hem in opspraak.

De vermeende macht van hypnose is cruciaal in Desmets redenering, want de massa bestaat uit drie groepen: een grote groep gehypnotiseerde volgelingen; een groep die alles doorziet, maar zwijgt, en een kleine groep kritische stemmen. ­Desmet hoort bij die laatste. Hij meet zichzelf een heroïsche verzetsrol aan. ­Geïnspireerd door Foucaults waarheidsbegrip ‘parrhesia’ wil hij een nieuw soort vrijmoedig spreken verkondigen. Wat dat betekent, klinkt eso­terisch. Aan­gezien het ultieme weten zich buiten de mens bevindt, moet het spreken resoneren met het universum. In het laatste hoofdstuk wordt Desmet dan de therapeut van een zieke samenleving.

Zijn redeneringen doen denken aan Bruno Latours scherpe analyse van postmoderne denkers in Why has critique run out of steam? Als zo’n ­denker een ­thema aankaart, doet hij het volgende, aldus ­Latour. Eerst neemt hij de ‘ fairy ­position’ in: wat de ander zegt, is een sprookje. De criticus ontkracht het ideaal van de ander als een projectie van ­onbewuste verlangens. Zo ziet Desmet de burgers die de coronamaatregelen aanvaarden. Ze volgden de experts, maar eigenlijk omdat ze onbewust verbondenheid en zekerheid zochten. Daaraan koppelt de criticus een ‘fact position’ : hij ­argumenteert dat die mensen onterecht geloven dat ze onafhankelijk denken. In realiteit onder­werpen ze zich aan het ­dominante ­discours, in dit geval het ­mechanistische verlichtingsdenken. ­Gelukkig zijn er échte denkers zoals ­Desmet die dat discours ontmaskeren. Dan geeft de denker zijn theorie en wordt hij positivist. Plots ­gelooft hij dat hij wél de waarheid kan verkondigen, zonder door onbewuste verlangens te worden gedreven; hij kan wél los van een heersend discours denken. De zwakte, aldus Latour, is dat zelfkritiek hier ­onmogelijk is. Vanuit zijn minderheidspositie interpreteert zo’n denker externe kritieken als bewijs voor zijn gelijk.

Desmets boek verwart meer dan het opheldert. Dat neemt niet weg dat de ­coronaperiode onderzoek verdient, ­bijvoorbeeld over nevenschade van maatregelen. Gelukkig zijn veel wetenschappers bereid om met zo’n onderzoek hiertoe bij te ­dragen. Dat kan de ­democratie alleen ten goede komen.’

Deze column verscheen in De Standaard op 16 februari 2023.

Over postmoderne filosofie schreef ik uitgebreid in ‘Macht en Onmacht. Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting ‘ (2015, De Bezige Bij). In het eerste deel bespreek ik de rampzalige aanval op de waarheid in de postmoderne filosofie, in het tweede over Heideggers reactionaire visie, in het derde over het verband met kapitalisme (wie het luidste roept, krijgt het meeste aandacht en genereert de meeste winst), en in het laatste idee bespreek ik hoe complotdenken werkt.

“Het rationele verlangen naar de betoverde wereld”, DS column 2 feb 2023

‘Het is dan wel winter, maar ik heb zin in een ijsje. Aan ijssalons is in de buurt geen gebrek. Dus ik begin te wikken: waar is het ijs het lekkerst, maar niet te duur en niet te veraf? Dat ben ik gewend om te doen: ­keuzes rationaliseren en optima­liseren. Voor zo weinig mogelijk geld zo veel mogelijk waarde krijgen.

Als je rationele beslissingen neemt, verhoog je je geluksgevoel. Dat meende Jeremy Bentham (1748-1832), de invloedrijke pleitbezorger van het utilitarisme. In The principles of morals and legislation gaf hij de ­lezer een utiliteitscalculus mee; een manier om rationele keuzes te bevorderen. Iedere mens leeft onder twee soevereine meesters, aldus Bentham: pijn en genot. Pijn vermindert je ­geluk, genot vermeerdert het. Je moet dus berekenen of het gevolg van een gedrag minder pijn en meer genot oplevert. Dat doe je door de combinatie van de intensiteit, de duur, de nabijheid en de zekerheid van een ervaring in te schatten. Ook geld helpt om te oordelen: wat je voor iets wilt betalen, drukt objectief uit wat voor jou het meest waardevolle is, en dat waardevolle kan in termen van pijn en genot worden uitgedrukt. Bentham presenteert de mens als een ‘homo economicus’, die rationeel beslissingen neemt en het eigen belang vooropstelt. Zo handelt de mens ook moreel. Op het politieke vlak wordt ‘het grootste geluk voor het grootste aantal mensen’, de maatstaf om goede van slechte maat­regelen te onderscheiden.

In theorie klinkt dat welover­wogen, maar in de praktijk draait het – voor mij althans – anders uit. Na enige aarzeling kies ik voor het ijsje in de stad. Dat is de beste kwaliteit voor de beste prijs. Hoewel ik de keuze optimaal vind, blijf ik aan de keer­zijde denken; ik moet een eind lopen en ik verlies meer tijd. De gedachte aan die nadelen tasten de beleving aan; ze slaan een kloof tussen mijn beoordelende geest en wat de ­ervaring mij te bieden heeft.

Toen ik klein was, kende ik maar één ijssalon. Het ijs smaakte er fantastisch, de sfeer was er geweldig, het gezelschap ook. Ik ging helemaal op in de stemming, die me innig verbond met de omgeving. Dat is het ijssalon dat nog in dromen opduikt. Als ik wakker word, is het nergens te vinden. Hoe meer ik de intense ervaring uit het verleden doelbewust opzoek, hoe onbereikbaarder ze lijkt te worden. Natuurlijk speelt mee dat ik al veel lekker ijs gegeten heb. Niets is nog nieuw. Maar dat verklaart niet ­alles. Het rationele denkproces ­belooft meer geluk, maar zet een domper op de beleving.

Rationalisatie is een typisch ­moderne ervaring, aldus Max Weber in De wetenschap als roeping . Ze heeft zich de voorbije eeuwen voltrokken. Ze doordringt de economie (met het kapitalisme), de juridische sfeer, de politieke instellingen en de religie. Met rationalisatie bedoelt Weber niet dat de moderne mens beter begrijpt hoe de wereld in mekaar zit. De ­wereld is er alleen maar ingewikkelder op geworden. Je hebt bijvoorbeeld geen idee hoeveel industriële processen nodig zijn om je ontbijt te produceren. Een prehistorische jager, daarentegen, wist precies waar zijn eten vandaag kwam, noteert Weber. Rationalisatie is wel een overtuiging, ze slaat op het geloof dat je de wereld kunt doorgronden, als je zou willen.

De wereld wordt niet door myste­rieuze, onbekende krachten bezield, hij is kenbaar, berekenbaar. Dat helpt om gelukkig te worden, het streefdoel van de moderne mens, aldus Weber. Daarmee is de wereld onttoverd. Weber beschrijft niet hoe de ­betoverde ervaring er dan wel uitziet. Wellicht ben je dan ondergedompeld in een groter geheel, waarvan je ­vermoedt dat het door onkenbare, ­onbeheersbare krachten wordt ­gedreven. Ook het sacrale deel maakt er deel van uit: bewonderenswaardig en afschrikwekkend. Het is een ­wereld waarin voorwerpen bijzonder zijn op een manier die niet te imiteren of te herproduceren valt. De ­wereld omvat je, maar je bent er niet het centrum van.

Die betoverde wereld mag ver­dwenen zijn, het verlangen ernaar is niet weg. Veel sectoren verdienen een aardige cent met de belofte van magische ervaringen. Op een winkelruit las ik onlangs dat je binnen ‘de kunst van soulful living ‘ kon kopen. Die kunst zit in een assortiment aan ­geuren, die naar rituelen verwijzen. Rituelen die allang verdwenen zijn. Ik hoefde niet eens te overwegen of die goederen me enig plezier konden doen en liep rustig door.’

Deze column verscheen in De Standaard op donderdag 2 februari 2023.

‘De zelfobsessie van een prins’, DS 19 januari 2023

“Achter de praal van de ­monarchie gaat een harde wereld schuil. Maar het ­leven na de monarchie is evenmin opbeurend. Die indruk maakt de Harry-saga op mij.

De monarchie heeft prachtige ­rituelen, maar achter de schermen heersen rivaliteit en rancune. Dat is oud nieuws. Shakespeares koningsdrama’s vertelden het al. Koningen hebben erfgenamen. Alleen heeft de mens die de kroon draagt, ook een familie nodig. En die wordt door machtsstrijd verscheurd. De vorst heeft ook twee lichamen: het eigen, private lichaam, en de rol die hij of zij speelt als hoofd van de staat. ­Privileges komen met een strak keurslijf. Hedendaagse royals krijgen niet alleen met intriges aan het hof te maken, ze worden ook onophoudelijk belaagd door de media.

Prins Harry is als reserve geboren. En hij is het ­toneel beu. Hij vlucht naar Amerika, en wil er een mondiale, humanitaire superster worden. Dat lijkt een goede keuze; de ­republiek berust op een breuk met de toenmalige Britse monarchie. Burgers hebben een onvervreemdbaar recht op ‘leven, vrijheid en het nastreven van geluk’ gekregen. Weg met opoffering, plicht en traditie. Weg ook met erfelijke macht en hiërarchie. Voortaan worden burgers op hun verdiensten beoordeeld.

Maar hoe rijm je die verdiensten met geluk? En over welk geluk gaat het? Op het eerste gezicht over ­privaat geluk – een mens mag doen wat hij nodig acht om zich goed te voelen.

Dat is echter niet waar die nieuwe fundering van het politieke op slaat. In Action and the ‘pursuit of happiness’ legt Hannah Arendt uit dat ­geluk naar ‘public happiness’ verwijst. Voor privaat geluk hoef je de monarchie niet af te schaffen, want ­volgens de geijkte formules bekommert die zich om het welzijn en ­geluk van haar onderdanen. Wat ontbreekt, is geluk in de publieke zaak. Dat is wat Arendt ‘actie’ noemt: samen handelen en debat­teren. In de 18de eeuw leefden Franse moralisten onder een absolute monarch. Ze vermeden een publieke rol, omdat ze de ambities, intriges en roddels aan het hof niet konden verdragen. Ze zonderden zich liever af in de bibliotheek van hun landgoed om te denken, te schrijven, te dromen. Daar ligt de bron van ­Montaignes wijsheid, van Blaise Pascals oeuvre en zelfs van de ­inzichten van Montesquieu, aldus Arendt. Amerikaanse denkers hebben in diezelfde 18de eeuw een ­andere ervaring. Zij proefden wat ‘actie’ betekent: samen de wereld vorm geven in een vrije, seculiere ruimte. Die ervaring noemt Arendt een belangrijke kantelpunt van de moderniteit.

De vrije, publieke ruimte vraagt publieke deugden; de erkenning dat sommige houdingen actie ten goede komen, en andere niet. En er zijn burgers die excelleren – zij krijgen publieke erkenning. In Men in dark times vermeldt Arendt drie criteria: grootsheid, waardigheid en humanitas. Grootsheid slaat op de moed om iets te verwezenlijken wat voorbij de waan van de dag gaat en volgende generaties vooruithelpt. Waardigheid veronderstelt zelfrespect, respect voor de functie en ­onder elke omstandigheid respect voor andere mensen. En humanitas vraagt verantwoordelijkheid en aandacht voor medemensen in brede zin: de deugdzame burger zet zich niet in voor zichzelf, de eigen familie of kring. Hij probeert zijn publieke imago ook niet te controleren; hij is geen maker van zichzelf in de ­publieke ruimte. Arendt onderscheidt de makende mens ‘homo faber’ van de mens als ‘zoön politikon’, als iemand die met anderen de wereld vormgeeft door het nieuwe en het onverwachte te beginnen.

Als je vanuit die criteria kijkt, is ­Harry’s verhaal pijnlijk. Hij deed wel wat ­humanitair werk, en doet dat wellicht nog -altijd, zoals de Invictus Games voor veteranen. Maar in zijn boek staan roddels die het niveau van de – door hem zo verachte – ­tabloïds niet overstijgen. De ontboezemingen over zijn ontmaagding, drugsgebruik of ‘magische denken’ laten van zijn waardigheid weinig over. Grootsheid lijkt vervangen door ressentiment – hij aarzelt niet om het imago van zijn vader en zijn broer te besmeuren. Humanitas heeft plaatsgemaakt voor zelf­obsessie – medeburgers zijn vooral potentiële kopers van zijn producten. Harry verdedigt zijn onthul­lingen als een vorm van therapie, als onderdeel van zijn heling. Niet alleen is het twijfelachtig of de ­publieke uitlatingen helpen. Hij heeft ook geen aandacht voor de ­gevolgen ervan voor anderen.

Harry had een ander boek kunnen schrijven, om de monarchie te verbeteren en drama’s als het zijne – dat van overbodige familieleden – te voorkomen. Vanuit algemene ­principes, zonder gênante private details. Hij zou ook zijn erfelijke ­titel kunnen opgeven. Die staat toch haaks op de Amerikaanse instelling. En hij zou een boek kunnen schrijven zonder anderen te bekladden. Dit boek maakt hem misschien ­populair, maar niet geloofwaardig. Maar goed, het probleem is natuurlijk niet alleen Harry’s houding. Zijn succes is mogelijk omdat publieke deugden verwaterd zijn: het private, het intieme, en het smeuïge ­verkopen.”

Deze column verscheen in De Standaard, op donderdag 19 januari 2023.

“Waar zijn de verbindende verhalen over zwangerschap en moederschap?” column DS, 22 december 2022.

“Als je zwanger wordt, krijg je drie verhalen over moederschap te horen, die je doorheen de ervaring moeten loodsen. Er is het romantische verhaal: je kan een roze wolk verwachten. Op de fysieke uitputting of de radicale mentale aanpassing word je minder voorbereid. Wat je wel kan doen, is gaan shoppen: van de juiste doekjes en de gepaste meubelen tot de beste yoga-lessen. Een goede moeder koopt de juiste spullen! En dan zijn er psychologische diagnoses voor vrouwen die het te lastig hebben. Geen van deze drie opties vatten echter wat zwanger-of moederschap betekent. Ze herleiden de beleving tot een individuele uitdaging, wat het slechts ten dele is. Zo loopt het in een cultuur die amper gedeelde verhalen heeft over kernmomenten in het leven. Zo’n verhalen ontbreken; ze verbinden vrouwen doorheen generaties en zelfs culturen. Door zo’n vertellingen besef je dat je er niet helemaal alleen voorstaat; kinderen op de wereld zetten is letterlijk zo oud als de mensheid. Goede verhalen drukken ook de ambivalenties van zwanger-en moederschap uit; ze geven de mooie, maar ook hartverscheurende momenten weer. 

Ik denk bijvoorbeeld aan het klassieke verhaal van Demeter, godin van de landbouw en inspirator van de Eleusische mysteriën – de meest heilige en geheime religieuze rituelen in het Oude Griekenland. Demeter is ook de moeder van Persephone. Toen Persephone bloemen aan het plukken was, splitste de aarde open en verscheen Hades, de god van de onderwereld. Hij ontvoerde haar en maakte haar tot zijn vrouw. Demeter was radeloos. Maar niemand hielp haar om haar dochter te vinden. Woedend en verdrietig trok ze zich in een tempel terug. Haar rouw deed alle bomen en planten sterven. Hongersnood brak uit, en de goden ontvingen geen offers meer. Zeus gaf eindelijk toe, en verenigde moeder en dochter. Eén seizoen per jaar moest Persephone echter bij haar man doorbrengen; dat is de winter. In het verhaal komen heel wat gevoelens samen: verlatenheid, liefde, overgave, woede, verdriet. Demeter is geen passieve toeschouwer. 

Dergelijke verhalen zijn schaars. In de christelijke wereld is er Maria, die haar zoon vol toewijding opvoedt, en, in een later stadium, volgt. Die reis was uitputtend en pijnlijk – ze mocht haar zoontje in de tempel gaan ophalen, dat weten we – maar de goddelijke kracht maakt elke inspanning schijnbaar moeiteloos. Heiligheid creëert een afstand die onoverbrugbaar wordt. De gelovige kan Christus wel proberen na te volgen (‘imitatio Christi’), maar zal hem nooit evenaren. Het beeld van de zuivere, naar het woord van Thomas van Aquino, gelukzalige en waardige moeder helpt vrouwen niet écht. Integendeel, dat toonbeeld moeder vereenzaamt: wie tekortschiet, heeft het aan zichzelf te wijten. 

Feministes hebben de idee van de natuurlijke moeder – die meteen alleen liefde voelt en altijd weet wat te doen – al doorprikt.  Elisabeth Badinter, bijvoorbeeld, wees jaren geleden al op de maatschappelijke context van moederschap. De idee van de natuurlijke moeder heeft mannen jarenlang van hun betrokkenheid bij de opvoeding ontheven. Dat is aan het veranderen. En Elena Ferrante of Rachel Cusk tonen hoe beroerd het moederschap kan zijn. 

Maar daarmee zijn er nog geen verbindende verhalen. In deze onttoverde wereld hoor je als zwangere vrouw vooral de taal van de wetenschap, van tests en scans. De wetenschap heeft natuurlijk fantastische sprongen gemaakt, die de levenskwaliteit hebben verbeterd. Alleen zijn er geen woorden voor de beleving zelf. Die hoor je als zwangere vrouw ook niet bij  professionele medische begeleiders. Het lijkt zelfs een blinde vlek; alleen het fysieke lichaam telt.

Moederschap wordt nog meer een individuele ervaring, omdat het in een soort economische logica wordt opgenomen. Krijg je voldoende terug van je investering? Past het in jouw levensplan? Hoe moet je erin uitblinken? Een mens moet al presteren op het werk, en nog de perfecte ouder worden. Straks moet iedereen zijn leven laten evalueren door een of andere hoofdaccountant. Dat geldt evengoed voor vrouwen zonder kinderen, die zich lijken te moeten rechtvaardigen voor keuzes of lotgevallen die niemand wat aangaan.   Als je wel kinderen hebt, dan lijkt ouderschap me bij uitstek een moment tussen generaties, dat je leert met je eindigheid om te gaan. Je vervult die rol naar best vermogen, al het andere neem je erbij. En dan is het, noch Demeter noch Maria zullen me tegenspreken denk ik, een uitzonderlijke en een wonderlijke ervaring. “

“Wat me niet ombrengt, laat me beter leven”, column DS, 8 december 2022

Deze column verscheen in De Standaard op 8 december 2022.

Positief denken voelt vandaag de dag als een verplichting. Zelfs bij zware tegenslag moet je denken dat je er sterker uitkomt. In veel gevallen lukt dat echter niet, legt Lisanne van Sadelhoff uit in haar artikel, dat de dwang tot positiviteit terecht aankaart. Er is geen ruimte voor gevoelens die met verlies gepaard gaan, zoals verdriet, angst of woede. 

Het positiviteit-discours komt vaak met Nietzsches aforisme, dat in het begin van ‘Afgodenschemering’ staat: ‘wat me niet ombrengt, maakt me sterker’. Wie verder leest, merkt echter dat Nietzsche helemaal geen dwangmatige positiviteit nastreefde, integendeel. Sterker nog, zijn kritische filosofie geeft een helder inzicht in wat een levensbevestigend ethos echt betekent.

Nietzsche introduceert de genealogie als methode: de vraag is hoe waarden tot stand komen. De vraag is dus niet alleen welke waarden juist of goed zijn, maar hoe je bepaalt welke waarden je nastreeft. Onuitgesproken bepalen twee krachten de dominante waardeschalen, aldus Nietzsche: je kan een levensbevestigende houding aannemen – dan omarm je het leven zoals het is, en al wat daarbij hoort (zelfs het manifest onaangename). Of je hebt een levensontkennende houding – dan minacht je het leven zelf. Nietzsche verbindt ressentiment met die laatste houding, dat hij bij uitstek in het christendom ontwaart. De idee dat seksualiteit iets onreins is, bijvoorbeeld, volgt uit die afkeer voor het aardse; alsook dat de mens zelf de oorzaak is van zijn lijden (door de erfzonde). Bij het leven horen onzekerheid, lichamelijkheid en eindigheid … het christendom plaatst hier stellige zekerheden, ascetisme en een hemel als beloning voor het aardse lijden tegenover. Zo wordt dat geloof ‘de verbeteringsmachine van de zondige mens’. Die verdorven mens krijgt voortdurend voorgespiegeld hoe hij zou moeten zijn. Dat ideaalbeeld verschilt zo van hoe hij is, dat hij zich schuldig, beschaamd, nederig en klein voelt.

Nietzsche, zoon van een dominee, herkende de christelijke waarden en het ressentiment diep in zichzelf. Hierover gaat de overwinning op tegenslag waar je beter zou uitkomen: in een lange periode van ziekte (zware migraine, enz.) leerde de filosoof in zichzelf de levensontkennende strevingen te onderscheiden. In die beweging, schrijft hij, ‘buit een geslaagd mens vervelende voorvallen tot zijn eigen voordeel uit; wat hem niet ombrengt, maakt hem sterker.’ En ‘dat ik vrij ben van ressentiment, wie weet hoe zeer ik ook in dat opzicht dank verschuldigd ben aan mijn lange ziekte!’ (uit ‘Ecce Homo’). 

Tegenover het ressentiment stelt Nietzsche ‘amor fati’, liefde voor het lot: wat je ook doet, je bent je voortdurend bewust van het kwetsbare, breekbare, vergankelijke, dat eigen is aan het leven. En je aanvaardt het, omdat het leven op die manier de moeite waard wordt. Zo wordt liefhebben genoeg van iemand houden om een gebroken hart te willen hebben als het afloopt. Eindigen doet het onvermijdelijk, vrijwillig of onvrijwillig. Liefde is dus geen zoektocht naar een ‘goed gevoel’, en verdriet is geen springplank naar persoonlijke winst. Dit is ware moed: de realiteit in het aangezicht kijken, en er van houden.  Nietzsche filosofische motto is dan ook niet ‘de eeuwige vooruitgang’ of ‘de eeuwige groei’, maar ‘de eeuwige terugkeer van het gelijke’: dat je wat bestaat, zo omhelst, dat je niet wil dat de dingen anders zijn dan ze zijn. De voordelen van tegenslag kunnen dus betekenen dat je onvermoede kwaliteiten in jezelf ontdekt en je waardeschaal herbekijkt. Maar die herijking neemt het lastige, het onaangename niet weg, en ze belooft er ook geen compensatie voor. 

Je kan met Nietzsche zelfs naar de positiviteitsdwang kijken als een nieuw verhaal van ressentiment. Dat wie niet mee kan, een kwaad geweten mag worden aangepraat, zodat die persoon schuld en schaamte voelt over het eigen onvermogen. Dat de ideale mens de neiging tot verdriet, verlies of woede in zichzelf kan en moet ontkennen. Dat het individu zijn lot beheerst, als het zich maar voldoende disciplineert. Moed wordt dan altijd maar verder doen, tegen elke nuchtere realiteitszin in. Wie zo’n positiviteit aanprijst, spiegelt zijn eigen verlangen om verdriet en eindigheid te kunnen controleren. Of om ze te kunnen compenseren, alsof er een wereld mogelijk is waarin elk lijden betekenisvol en zelfs nuttig wordt. Dat is de ontkenning van het leven zelf.

Dat elke tegenslag tot persoonlijke groei lijkt, klopt dus niet. Bij blijvende trauma’s, onherstelbaar verlies of een nakend levenseinde is het zelfs een absurde veronderstelling. Nietzsche reageerde tegen geïdealiseerde verhalen, die een beloning voor pijn en lijden voorstellen. Ironisch genoeg is zijn eigen aforisme een deel van de fabel geworden; van het verhaal dat een individu zijn leven helemaal in de hand heeft, als hij maar hard genoeg probeert.