‘En, behoort u tot de “goede groep”?’ column DS, 11 juni 2020

“In de strijd tegen racisme en onrecht komt ook ‘identity politics’ uit Amerika overwaaien: ‘zwarten’ staan tegenover ‘witten’, slachtoffers tegenover onderdrukkers.

De activisten hebben ongetwijfeld nobele bedoelingen: racisme en discriminatie bestrijden en iedereen gelijke kansen geven. Maar de geschiedenis leert dat nobele doelen niet volstaan om een politieke hemel op aarde te creëren. Meer nog, wie te sterk vanuit zijn grote morele gelijk argumenteert, krijgt nog meer tegenstand. Dat is precies wat vandaag de dag gebeurt.

Aanhangers van identity politics kijken naar de samenleving vanuit één vraag: wie is machtig en geprivilegieerd, en wie niet? Daaraan worden niet alleen politieke, maar ook morele oordelen gekoppeld: privilege is slecht, slachtofferschap is goed. Verder wordt elke analyse van een fenomeen – werkloosheid of schoolachterstand – tot deze tweedeling herleid. Complexe culturele, economische, historische of andere factoren tellen niet mee (tenzij om daderschap/slachtofferschap te bevestigen).

Huidskleur en gender zijn doorslaggevend: de ‘witten’ zijn onderdrukkers, de ‘niet-witten’ slachtoffers. ‘Witte’ heteromannen zijn het toppunt van slecht, bijvoorbeeld.  Die positie – privilege versus slachtofferschap – bepaalt iemands legitimiteit: mag die persoon spreken, of moet die zwijgen? Dit gaat ver: een slachtoffer kan bepaalde misdrijven niet meer plegen. ‘Zwarten kunnen nooit racist zijn’, klinkt het dan. Want daarvoor moet iemand ‘wit privilege’ hebben. Deze logica ontneemt mensen dus hun individuele verantwoordelijkheid.

Fundamenteel spiegelt ‘identity politics’ een racistische kijk op de wereld. Bij racisme wordt iemand op basis van huidskleur beoordeeld. Martin Luther King droomde dan ook dat “ooit op een dag mijn kinderen niet beoordeeld worden op de kleur van hun huid, maar op de ‘content of their character’”. Maar identity politics verbindt iemands politieke en morele legitimiteit even goed aan zijn huidskleur.

De blanken die dit discours ernstig nemen en meegaan in ‘identity politics’ hebben twee opties: ofwel meedoen met variaties op extreemrechts en hun ‘blankheid’ opeisen. Ofwel knielen en hun schaamte tonen over hun ‘witheid’. Zo worden ze minder slecht dan andere ‘witten’; zij beseffen tenminste hoe schuldig ze zijn.

Deze politieke polarisering op morele grond doet me denken aan een periode in de Franse Revolutie die Anatole France treffend beschreven heeft. De protagonist in zijn historische roman ‘Les dieux ont soif’ (‘De goden hebben dorst’, 1912), is de jonge, idealistische schilder Évariste Gamelin. Gamelin wordt meegesleurd in de meest radicale, Jacobijnse logica: de revolutie wil het goede, namelijk absolute gelijkheid realiseren. Wat klinkt beter? Maar de realiteit draait anders uit. Want wie niet tot het (goede) volk behoort, wordt een vijand van de revolutie. Gamelin gaat hierin mee. Hij wordt rechter. Tijdens de processen die hij voorzit, spelen feiten amper een rol, en de goede intenties van de beklaagden evenmin. Gamelin veroordeelt aan de lopende band en blijft onverschillig voor het leed dat hij aanricht. Het ideaal van de revolutie is het enige wat telt. Anatole France, een overtuigd republikein die zich had ingezet voor Dreyfus, schetst hoe gevaarlijk het ideaal van morele zuiverheid is, hoe gevaarlijk groepsdenken kan zijn: de meest welmenende burgers worden aangeklaagd en vervolgd. Uiteindelijk lijkt niemand voldoende zuiver, en dus veilig te zijn. Gamelin ook niet.

Ik ontwaar vandaag een gelijkaardige retoriek: wie goed is, bestrijdt de onderdrukking, wie niets doet of zwijgt is slecht. Tegen andersdenkenden worden intentieprocessen gevoerd. Wie tot de goede groep behoort, moet zijn steun op elk moment bewijzen, bijvoorbeeld door foto’s of reacties op sociale media te posten. Omgekeerd krijgt elk groepslid prestige door zo fel mogelijk actie te voeren. Bij de hedendaagse call-out cultuur primeert de verontwaardiging: hoe harder iemand ‘onderdrukkers’ detecteert en aanklaagt, hoe meer aanzien die persoon bij zijn gelijkgezinden kan krijgen. Of zo’n acties anderen beschadigen, telt amper mee. Individueel leed, van wie onterecht als racist wordt bestempeld, is ondergeschikt aan de goede zaak.

Groepsdenken op zich is niet slecht, morele doelen nastreven evenmin. Integendeel, beide zijn nodig om de samenleving te veranderen. Heel wat intelligente, idealistische jongeren en studenten (van alle kleuren) willen vooral meewerken aan een betere wereld en onrecht bestrijden. Dat is een heel goede zaak. De vraag is alleen hoe inclusief en open hun actiegroepen zijn, en welke middelen ze inzetten. Moraliteit verbindt en verblindt mensen, aldus sociaal psycholoog Jonathan Haidt in ‘The righteous mind, why good people are divided by politics and religion.’ Moraliteit verbindt mensen in ideologische teams die elkaar bestrijden alsof de wereld van elke overwinning afhangt. En moraliteit verblindt mensen voor het feit dat er in elk team goede mensen zitten, die iets belangrijks te zeggen hebben.”

Deze column verscheen in De Standaard op donderdag 11 juni 2020.

De logica van slachtofferschap, ressentiment en machteloosheid analyseerde ik voor het eerst in mijn boek “Macht en Onmacht. Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting”.