“Het Beest van Amerika”, column DS, 17 september 2020
“In de Verenigde Staten wordt de sfeer grimmiger. Ik lees Chasing the light, de onlangs verschenen memoires van Oliver Stone, en bedenk dat de gewelddadige ontsporingen in Amerika veel ouder zijn dan de recente revoltes, heftige woordwisselingen en brute vechtpartijen doen vermoeden. Geen van beide politieke partijen – hoezeer ze verder ook verschillen – schijnt dat te erkennen. Ze geven liever elkaar de schuld voor het vileine geweld, dan het ‘Beest van Amerika’ in de ogen te kijken. Zo definieert Stone het geweld dat inherent is aan een vernielend kapitalisme, en de nefaste dynamiek waarbij Amerikaanse politici buitenlandse vijanden aanduiden om binnenlandse conflicten te verdoezelen.
De nieuwsberichten over drugs, criminaliteit, armoede, wanhoop, agressie en een gemilitariseerde politie vallen zonder dat Beest nauwelijks te begrijpen. Stone toont de oprispingen van het Beest in de recente Amerikaanse geschiedenis. Meteen na de Tweede Wereldoorlog begon de Koude Oorlog, en de VS bouwden een indrukwekkende militaire macht op. Sindsdien voeren ze oorlog: tegen communisten, tegen drugs, tegen buitenlandse vijanden. In eigen land wordt geld aanbeden als de nieuwe God, zonder oog voor de vernietigende gevolgen. Deze ontmenselijkende dynamiek is de rode draad in veel van Stones films, zoals Scarface (die Stone schreef, maar Brian De Palma regisseerde), Platoon, Salvador, Wall Street, Born on the fourth of July en Natural born killers. In die films houdt hij Amerika een kritische spiegel voor.
Stone was niet voorbestemd om zo kritisch over de Amerikaanse politiek te denken. Zijn vader was een Republikein en een effectenmakelaar op Wall Street. Zijn hele jeugd hoorde Stone deze belofte: volg de regels, studeer, werk hard en de Amerikaanse droom wordt werkelijkheid. Maar Stone ontdekte dat die droom alleen binnen bereik ligt voor wie tot de bevoorrechte bubbel behoort, zoals zijn studiegenoot aan Yale University, de latere president George W. Bush. Stone verliet de universiteit na enkele maanden, ging door een persoonlijke crisis en meldde zich vrijwillig om als infanterist naar Vietnam te trekken.
Voor het eerst ontmoette hij mannen uit lagere sociale groepen en Afro-Amerikanen, die disproportioneel vaak naar het front worden gestuurd – een thema dat opduikt in Spike Lee’s recente film Da 5 bloods. Hij ontdekte dat politici en militairen logen. Over friendly fire: ze verzwegen dat veel Amerikanen stierven door eigen vuur. Over de burgerdoden aan Vietnamese zijde: de Amerikanen gooiden massaal veel bommen en gebruikten chemische wapens zonder burgers te sparen. En over de Amerikaanse verliezen. Ze dachten dat zo’n vierderangsnatie, zoals Henry Kissinger Vietnam noemde, wel moest breken tegenover hun militaire overmacht. Maar de Vietcong brak niet. Die soldaten vochten gemotiveerd, voor hun vrijheid. Dat lag bij de Amerikaanse troepen anders. In april 1968 werd Martin Luther King vermoord: bij de Afro-Amerikaanse militairen kwam dat hard aan. Voor wie en waarom vochten ze? Niemand kon zichzelf wijsmaken dat het conflict vergelijkbaar was met de strijd tegen het nazisme.
Veel veteranen keerden getraumatiseerd en drugsverslaafd terug. Stone ook. Het duurde jaren voor hij zijn leven weer op de rails kreeg. Hij werd gearresteerd voor drugssmokkel, maar zijn welstellende vader betaalde een advocaat en Stone ging vrijuit. Hij vond zichzelf opnieuw uit als filmmaker. Zijn Vietnamervaring wilde hij realistisch weergeven. Platoon is geen gepolijst verhaal. Stone toont doodsangst en verveling, smerigheid en chaos, wetteloosheid en onrecht, verminking en lijden: oorlog. Continue Reading ›