“Waarom filosofen slechte politici zijn”, DS 28 maart 2019
“‘Denk jij dat een filosoof in de politiek iets kan bereiken?’ vroeg een journalist me, nadat Alicja Gescinska aankondigde dat ze in de politiek stapte. Wel, antwoordde ik, het bewijsmateriaal suggereert dat dit zelden lukt. Er zijn twee mogelijke problemen: een aantal filosofen verwart deze wereld met hun ideële voorstellingen, anderen slagen er niet in om het politieke spel naar hun hand te zetten.
Blijkbaar is er iets aan het filosofische denken waardoor veel filosofen erbarmelijke politieke keuzes maken. Deze kwestie is letterlijk zo oud als Plato; deze Griek schetste de ideale staat als weerspiegeling van eeuwige, perfecte ideeën, waarin filosofen als verlichte despoten zouden regeren. Hij verkoos de tirannie boven de Atheense democratie. Ook in recente tijden konden heel wat filosofen de lokroep van extreemlinkse (communistische) of extreemrechtse (nazistische, fascistische) dictaturen niet weerstaan, denk maar aan de maoïst Alain Badiou of Martin Heidegger, die een partijkaart van de NSDAP nam. Hannah Arendt verafschuwde deze totalitaire keuzes zo erg, dat ze geen filosoof genoemd wilde worden. In ‘The Life of the Mind’ tracht ze de typisch filosofische hang naar het tirannieke te verklaren door de voorkeur voor het contemplatieve leven. De Griekse filosoof Thales tuurde al wandelend zo intens naar de sterren, dat hij in een put viel. Zijn Thracische dienstmeid lachte hem hartelijk uit. Dat is Arendts les: politiek draait om handelen in pluraliteit, samen met anderen. Laat dit niet over aan denkers, al menen zij dat ze de verheven morele waarheid in pacht hebben.
Tegelijkertijd zijn er heel wat democratisch gezinde filosofen, die niet in de politieke wereld konden gedijen. Alexis de Tocqueville, bijvoorbeeld, schreef een meesterwerk over de democratie, maar ergerde zich blauw aan het politieke spel, en verliet na enkele jaren het Franse parlement. Idem voor John Stuart Mill, een uitzonderlijk politiek denker, die vrij spoedig gedesillusioneerd uit de politiek stapte.
Recent deed Michael Ignatieff een poging dit fenomeen te begrijpen, in zijn weergaloze, autobiografische ‘Fire and Ashes’. Deze man begrijpt de ervaring van het denken én van het politieke handelen; hij was professor politieke filosofie aan Harvard University, toen hij in 2004 aan een campagne begon om eerste minister van Canada te worden. ‘Noblesse oblige’, dacht de aristocraat Ignatieff. Maar in zijn boek ligt hij op pagina 20 al in de touwen. Hij had nochtans de ideeën, de gelegenheid, de middelen en het team om te slagen. Ignatieff leerde dat politiek fundamenteel verschilt van denken.