“De buitenstaander en zijn identiteit”, DS, 5 dec. 2016
“Theorieën over identiteit zijn betrekkelijk nieuw. Voor de Tweede Wereldoorlog sprak bijna niemand er over. De zwarte, Amerikaanse socioloog W.E.B Du Bois arriveerde in 1892 in Berlijn om zijn studies verder te zetten. Later vertelde hij tijdens die periode aangenaam verrast te zijn: hij voelde zich in Berlijn door de anderen als een gelijke behandeld. Ze leken tegenover hem geen punt te maken van godsdienst, gender, seksuele voorkeur of ras. Du Bois was dan ook sterk geboeid door hun idealen van broederlijkheid en zelfontplooiing.
Vandaag is de lijst met identiteitslabels behoorlijk lang, en mogelijk eindeloos. Maar is dat ook een goede zaak? Volgens de Brits-Ghanese filosoof Appiah hangt dat er van af. Het identiteitsdenken werkt soms te goed: de wereld valt uit elkaar in deeltjes en groepjes die amper met elkaar in gesprek gaan, laat staan dat ze een samenleving vormen.
Appiah beschouwt zich als kosmopoliet. En doorgaans willen kosmopolieten elke identiteit weg, ze zijn alleen geïnteresseerd in een universeel burgerschap. Bij Appiah ligt het complexer: hij wil een kosmopolitisme dat de mens centraal stelt en ook rekening houdt met identiteitsgevoelens.
‘Ik ben een mens en niets menselijks is mij vreemd’, schreef Terentius, een slaaf uit Romeins Afrika, een Latijnse vertaler van Griekse komedies en een schrijver uit klassiek Europa. Zijn meertaligheid, origine en dialogerende openheid voedden zijn milde inzicht. Dat gelaagd gesprek moeten we vandaag verder zetten. Appiah gruwelt van een universalisme dat geen verschil meer onderkent en van een cultuur-of waardenrelativisme dat het gesprek van de mensheid met zichzelf bij voorbaat opgeeft.
Deze genuanceerde boodschap gaf Kwame Anthony Appiah toen hij de Internationale Spinozalensprijs ontving, vorige week in Amsterdam, op 24 november, de verjaardag van Spinoza (1632-1677). Tegelijkertijd verschijnt zijn boek ‘De erecode. Hoe morele revoluties plaatsvinden’. Grote morele veranderingen – de afschaffing van het duel, van de slavernij en Chinese gewoonte vrouwenvoeten in te binden – , legt Appiah uit, vonden niet plaats omdat de tegenstanders van die praktijken betere argumenten hadden, maar omdat het behoud ervan door de leden van de samenleving als oneervol werd ervaren. Een voorbeeld: onder edellieden bestond het duel lange tijd, omdat het als eervol werd beschouwd, hoewel de praktijk onwettelijk werd. Maar toen zowat iedereen aan het duelleren ging, vond de ‘echte’ aristocratie het niet meer eervol. En dat was het einde van die praktijk. De Chinezen en de Britten gaven hun mensonterende praktijken op toen ze begrepen dat andere naties hen omwille van die praktijken als oneervolle lieden beschouwden. Het is een contra-intuïtief, uitermate intelligent boek van een bijzonder elegant filosoof die geëngageerd is en het beste wil voor iedereen.