“Wat me niet ombrengt, laat me beter leven”, column DS, 8 december 2022

Deze column verscheen in De Standaard op 8 december 2022.

Positief denken voelt vandaag de dag als een verplichting. Zelfs bij zware tegenslag moet je denken dat je er sterker uitkomt. In veel gevallen lukt dat echter niet, legt Lisanne van Sadelhoff uit in haar artikel, dat de dwang tot positiviteit terecht aankaart. Er is geen ruimte voor gevoelens die met verlies gepaard gaan, zoals verdriet, angst of woede. 

Het positiviteit-discours komt vaak met Nietzsches aforisme, dat in het begin van ‘Afgodenschemering’ staat: ‘wat me niet ombrengt, maakt me sterker’. Wie verder leest, merkt echter dat Nietzsche helemaal geen dwangmatige positiviteit nastreefde, integendeel. Sterker nog, zijn kritische filosofie geeft een helder inzicht in wat een levensbevestigend ethos echt betekent.

Nietzsche introduceert de genealogie als methode: de vraag is hoe waarden tot stand komen. De vraag is dus niet alleen welke waarden juist of goed zijn, maar hoe je bepaalt welke waarden je nastreeft. Onuitgesproken bepalen twee krachten de dominante waardeschalen, aldus Nietzsche: je kan een levensbevestigende houding aannemen – dan omarm je het leven zoals het is, en al wat daarbij hoort (zelfs het manifest onaangename). Of je hebt een levensontkennende houding – dan minacht je het leven zelf. Nietzsche verbindt ressentiment met die laatste houding, dat hij bij uitstek in het christendom ontwaart. De idee dat seksualiteit iets onreins is, bijvoorbeeld, volgt uit die afkeer voor het aardse; alsook dat de mens zelf de oorzaak is van zijn lijden (door de erfzonde). Bij het leven horen onzekerheid, lichamelijkheid en eindigheid … het christendom plaatst hier stellige zekerheden, ascetisme en een hemel als beloning voor het aardse lijden tegenover. Zo wordt dat geloof ‘de verbeteringsmachine van de zondige mens’. Die verdorven mens krijgt voortdurend voorgespiegeld hoe hij zou moeten zijn. Dat ideaalbeeld verschilt zo van hoe hij is, dat hij zich schuldig, beschaamd, nederig en klein voelt.

Nietzsche, zoon van een dominee, herkende de christelijke waarden en het ressentiment diep in zichzelf. Hierover gaat de overwinning op tegenslag waar je beter zou uitkomen: in een lange periode van ziekte (zware migraine, enz.) leerde de filosoof in zichzelf de levensontkennende strevingen te onderscheiden. In die beweging, schrijft hij, ‘buit een geslaagd mens vervelende voorvallen tot zijn eigen voordeel uit; wat hem niet ombrengt, maakt hem sterker.’ En ‘dat ik vrij ben van ressentiment, wie weet hoe zeer ik ook in dat opzicht dank verschuldigd ben aan mijn lange ziekte!’ (uit ‘Ecce Homo’). 

Tegenover het ressentiment stelt Nietzsche ‘amor fati’, liefde voor het lot: wat je ook doet, je bent je voortdurend bewust van het kwetsbare, breekbare, vergankelijke, dat eigen is aan het leven. En je aanvaardt het, omdat het leven op die manier de moeite waard wordt. Zo wordt liefhebben genoeg van iemand houden om een gebroken hart te willen hebben als het afloopt. Eindigen doet het onvermijdelijk, vrijwillig of onvrijwillig. Liefde is dus geen zoektocht naar een ‘goed gevoel’, en verdriet is geen springplank naar persoonlijke winst. Dit is ware moed: de realiteit in het aangezicht kijken, en er van houden.  Nietzsche filosofische motto is dan ook niet ‘de eeuwige vooruitgang’ of ‘de eeuwige groei’, maar ‘de eeuwige terugkeer van het gelijke’: dat je wat bestaat, zo omhelst, dat je niet wil dat de dingen anders zijn dan ze zijn. De voordelen van tegenslag kunnen dus betekenen dat je onvermoede kwaliteiten in jezelf ontdekt en je waardeschaal herbekijkt. Maar die herijking neemt het lastige, het onaangename niet weg, en ze belooft er ook geen compensatie voor. 

Je kan met Nietzsche zelfs naar de positiviteitsdwang kijken als een nieuw verhaal van ressentiment. Dat wie niet mee kan, een kwaad geweten mag worden aangepraat, zodat die persoon schuld en schaamte voelt over het eigen onvermogen. Dat de ideale mens de neiging tot verdriet, verlies of woede in zichzelf kan en moet ontkennen. Dat het individu zijn lot beheerst, als het zich maar voldoende disciplineert. Moed wordt dan altijd maar verder doen, tegen elke nuchtere realiteitszin in. Wie zo’n positiviteit aanprijst, spiegelt zijn eigen verlangen om verdriet en eindigheid te kunnen controleren. Of om ze te kunnen compenseren, alsof er een wereld mogelijk is waarin elk lijden betekenisvol en zelfs nuttig wordt. Dat is de ontkenning van het leven zelf.

Dat elke tegenslag tot persoonlijke groei lijkt, klopt dus niet. Bij blijvende trauma’s, onherstelbaar verlies of een nakend levenseinde is het zelfs een absurde veronderstelling. Nietzsche reageerde tegen geïdealiseerde verhalen, die een beloning voor pijn en lijden voorstellen. Ironisch genoeg is zijn eigen aforisme een deel van de fabel geworden; van het verhaal dat een individu zijn leven helemaal in de hand heeft, als hij maar hard genoeg probeert. 

“Alles beweegt, alles verandert (behalve PFOS)’, column DS, 17 juni 2021

“Het bericht over de dood van Dixie Dansercoer doorbreekt de sleur van de krantenkoppen (DS 9 juni). Tijdens een poolexpeditie in Groenland zakte de poolreiziger plots door een stuk ijs en viel hij in een diepe spelonk. Een flits, een schreeuw en stilte. Zijn compagnon kon hem niet redden, zijn lichaam kon niet worden geborgen.

In Europa geloven mensen graag dat het leven risicoloos is, maar de wilde natuur is je meester, reageerde zijn voormalige reisgenoot Alain Hubert. Dat contrast tussen de westerse levensstijl en de wilde natuur verschijnt prachtig in Sylvain Tessons laatste boek, De sneeuwpanter, waarvoor de auteur­ de Prix Renaudot kreeg.

Tesson ging tijdens de wintermaanden op zoek naar dat zeldzame, mythische dier op een desolate hoogvlakte in Tibet. Hij had geen garantie dat zijn gure­ tocht iets zou opleveren. ‘Het aanvaar­den van die onzekerheid leek mij zeer nobel, en in die zin zelfs anti­modern’, verklaart hij. Antimodern, want het westerse leven is precies het tegendeel van wat hij op de besneeuwde hoogvlakte aantrof: koude, wind, sneeuw, dieren die vechten om te overle­ven, een onverschillige, on­herbergzame natuur.

De dood is altijd vlakbij, telkens innig verbonden met het leven. ‘Wij zaten daar, in die verblindende tuin van leven en dood. (…) Het leven in een notendop: geboren worden, rennen, sterven, verrotten en in een andere vorm terugkeren in het spel.’

Het Tibetaanse dodenboek en Heraclitus zeiden hetzelfde, aldus Tesson: ‘Alles is in beweging, alles stroomt, alles gaat voorbij, ezels galopperen, wolven jagen, gieren zweven: orde, evenwicht, volle zon. Een verpletterende stilte.’ Door de dreiging van de dood, verschijnt het leven met een nieuwe inten­siteit. Die verdwijnt als alle risico’s verbannen worden en comfort overheerst. ‘In het technologische Westen had de stadsmens zichzelf ook gedomesticeerd. Ik kon hem omschrijven, want ik was er zelf het prototype van. In mijn warme appartement, in de ban van elektronisch gemak en voortdurend in de weer met het opladen van al die schermpjes, had ik iedere levensdrift laten­ varen’, noteert Tesson.

Bij min dertig graden dagenlang in de sneeuw wachten op een dier dat misschien niet opdaagt, is een sublieme erva­ring; een mengeling van genot en pijn, van schoonheid en afschuw, van betrokkenheid en afstand. In De wereld als wil en voorstelling beschrijft Arthur Schopenhauer het sublieme als een gevoel­ van overwinning of bevrijding van wat je overweldigt. Het immense, angstaanjagende, ontzettende is daartoe cruciaal: je aanschouwt een macht die ‘onver­gelijkelijk superieur is aan het indi­vidu’. Tegelijk ontsnap je in deze­ aanschouwing juist voldoende aan het onheil om die spanning vol te houden­. De koude en ontbering deden Tesson­ wel pijn, maar de nood waarin zijn lichaam verkeerde, verhinderde hem niet om de omgeving in zich op te nemen­. Ondanks de extreme condities keek hij als een estheet; hij slaagde erin op een serene manier te genieten van wat zijn eigen bestaan levensgevaarlijk bedreigt. Het sublieme gevoel bevat dus iets wrangs, iets pijnlijks, iets unheimlichs. Dat is anders bij een ervaring van het schone, zou Schopenhauer zeggen, want daarin staat de harmonie centraal.

Die dreigende werking van de natuur kent de moderne mens amper. Hij heeft zijn positie veiliggesteld door alles wat anders is volledig weg te vagen, schrijft Tesson. Maar die gerieflijkheid heeft een prijs. Ook de meest afgelegen plekken worden langzaamaan bewoond, bewerkt of bereisd. Intussen kopen vooral jonge lezers gretig Tessons boek, waarin ze ontdekken dat intens leven vraagt dat je die veiligheid opgeeft.

De voorbije week verschenen warme getuigenissen over Dansercoers leven­ en werk in de kranten. Enkele dagen voor zijn dood was het schandaal over de PFOS-vervuiling in Zwijndrecht losge­broken. Op een vreemde manier lijken die berich­ten met elkaar verbonden, als tegen­gestelde verhoudingen tot de natuur­. De poolreiziger wilde de on­gerepte natuur beleven en intact achterlaten. De fabrieks­eigenaars zetten de natuur naar hun hand om goederen te vermarkten, met onherstelbare schade als gevolg.

Alles beweegt, alles verandert, leert de filosoof. Behalve de chemische stoffen die voor het kortstondige gemak van de consument en de snelle winst van de producent gemanipuleerd worden­. Die zijn blijkbaar voor altijd.”

Deze column verscheen in De Standaard op 17 juni 2021.

“Het ergste is onverschilligheid”, DS 26 mei 2017

Deze tekst verscheen in De Standaard op vrijdag 26 mei 2017, en is een reactie op een artikel van Joris Luyendijk, ‘Iedereen speelt spelletje IS mee’.  Dat stuk is dan weer een kritiek op de media-aandacht na de aanslag in Manchester op 22 mei 2017, door een moslimterrorist.

“Na elke terreuraanslag volgen dezelfde analyses: we spelen het spel van de terroristen door zoveel aandacht aan de aanslag te besteden. Met al die heisa trappen we in de val van de tegenstander, terwijl we zouden moeten bijleren. Deze analyse lijkt valabel, maar slaat de bal mis. Eergisteren ontwikkelde Joris Luyendijk deze gedachte. Hij ontrafelde de gewiekste mediastrategie van IS. Ja, die is inderdaad perfide, doordacht en efficiënt. Ja, het klopt dat technologie niet alleen democratie en vrede brengt, maar ter kwader trouw kan worden gebruikt. Dat geldt trouwens niet alleen voor twitter, maar voor elke technologie: dynamiet kan je gebruiken om een tunnel aan te leggen, of om mensen te vermoorden. Dus moet je waakzaam zijn. En ja, mediabedrijven verdienen heel veel geld aan ellende. Zo’n commerciële uitbuiting is diep triestig.

Maar wie zoals Luyendijk schrijft dat ‘de grootste winnaar degene was die zichzelf zopas had opgeblazen’ omdat hij de meeste media-aandacht kreeg, moet zijn prioriteiten op een rijtje zetten.

Onze echte kwetsbaarheid is niet de technologie of commerciële televisie, maar dat we het leven verkiezen boven de dood. Daarom zijn we vatbaar voor filmpjes van bange, rennende mensen: we voelen een angst die onlosmakelijk is verbonden met de hoop op een goed leven. We ijveren elke dag voor een bestaan zonder zo’n nachtmerriescenario’s. Op die angst volgt dan ook meteen een golf van solidariteit, van warmte, van wederzijdse hulp en steun. Juist omdat we bij de dood beseffen hoe waardevol het leven is.

Dat staat haaks op de ideologie van de radicale jihadi. Mohammed Merah, die in 2012 in Toulouse al een aanslag pleegde – hij schoot joodse kinderen in koelen bloede door het hoofd – zei exact dit: ‘jullie houden van het leven, zoals ik van de dood houd.’ Wie bereid is om te sterven, verkrijgt macht over de ander. Zoals de stoïcijn Seneca schreef: de man die zijn eigen leven minacht, is meester over het jouwe. Vandaar dat terreur zo’n impact heeft, en niet alleen op de slachtoffers. Maar het antwoord hierop is niet dat je ervan afwendt. Je moet integendeel beseffen hoe diepgaand de inzet van het conflict is. Die inzet gaat niet over media-aandacht, of zelfs over angst op zich.

Dit is het fundamentele onderscheid: wil je er wat van maken in dit leven? Of leef je overmand door negatieve emoties, zoals wraak, haat, afgunst, wrok, agressie? De jihadist wordt zo door afgunst en haat verteerd dat hij de ander alleen dood en verderf wenst, en er nog zelf aan ten onder wil gaan. Nog liever de ander doden, dan zelf proberen gelukkig te leven. Zo’n ideologie staat haaks op dit samenlevingsmodel. Vandaar dat we zo’n aanslag niet kunnen aanvaarden. En dat maakt ons tot de overwinnaars, niet de man die zichzelf opblies om kinderen te kunnen doden.

Ik hoop dus dat de media de aandacht blijven opeisen, bij elke aanslag. Ik hoop dat we telkens woedend en verontwaardigd reageren op boosaardig geweld. Neen, je hoeft de ander niet te haten, en niet zelf in wrok te leven. Maar je moet je wel weerbaar opstellen. Ik hoop dat we als burgers telkens samenkomen, zoals nu gebeurt, zodat meteen duidelijk wordt dat iedereen die het leven zelf liefheeft, elkaar vindt.

Het ergste wat kan gebeuren, is onverschilligheid. Geen aandacht meer, omdat geweld te alledaags is geworden. Alleen nog een schouderophalende zucht: ‘Ach, nog eens?’ Dan pas heeft het terrorisme gewonnen: wanneer we niet meer geloven dat we er samen meer van kunnen maken dan te leven met wreedaardigheid.