“Over Etienne Vermeersch”, De Afspraak, dond. 24 jan. 2019

Etienne Vermeersch (1934-2019), de meest invloedrijke intellectueel van Vlaanderen, overleed op vrijdag 18 januari. Pas op donderdag werd het nieuws bekend.

Bij ‘De Afspraak’ (canvas) sprak Phara de Aguirre hierover met Dirk Verhofstadt, met Wim Distelmans, Rik Torfs, Bart De Wever en mezelf.

Over Etienne Vermeersch gaf ik een korte reactie aan De Morgen:

“Zijn leven is een illustratie van de omslag die Vlaanderen gemaakt heeft. Hij staat voor een stuk Vlaamse geschiedenis: hij werd katholiek opgevoed maar ontworstelde zich daaraan, en werd uiteindelijk een voorvechter van het Verlichtingsdenken en bijvoorbeeld meer vrijheid voor vrouwen. Vlaanderen is door en door een katholieke streek, maar hij heeft de Verlichting mee verspreid.

“Omdat hij zo oud geworden is, lijkt het alsof hij altijd al aan het publieke debat deelnam, maar dat klopt niet: hij was toen al de vijftig voorbij. Maar hij kende zijn dossiers, en had daarnaast een fantastisch gevoel voor wat ertoe deed in de samenleving. Op cruciale momenten besloot hij deel te nemen aan het debat, met een enorme energie en consequentie. Hij wist dat er tegenstand zou komen, maar dat heeft hem nooit tegengehouden. Wie het status quo doorbreekt, krijgt altijd vijanden – en hij heeft dat op talloze thema’s doorbroken.”

“Er viel zo veel van hem te leren. Hoe je moet schrijven, hoe je moet denken. Dat wanneer je ergens in gelooft, je daarvoor moet gaan. Bovendien kon hij altijd het verschil maken tussen de persoon en het idee dat hij bestreed. Dat is een belangrijke democratische les: je wordt geen vijand omdat je het oneens was. Veel mensen konden dat onderscheid jammer genoeg niet maken als het over hem ging.”

 

“We willen langer leven, maar we krijgen langer sterven”, column DS, 7 juni 2018

“We leven steeds langer, vaak dankzij complexe medische verzorging. Die behandelingen worden steeds duurder, vooral naar het levenseinde toe. Er woedt dan ook een hevige discussie over de financiering van de farmaceutische industrie en de toekomst van de sociale zekerheid (DS, interview Cassiman en Willems, 5/06). Wat echter buiten beschouwing blijft, is de verhouding tot de dood. Niemand heeft het er over, terwijl de discussie daarover gaat: veel mensen leven niet alleen langer, ze zijn ook langere periode stervende. Deze merkwaardige paradox tast de levenskwaliteit aan.

Natuurlijk hebben wetenschap en technologie de gezondheid fel verbeterd. De kindersterfte is spectaculair gedaald, de verzorging wordt comfortabeler, de levensduur wordt langer. Maar die nieuwe medische behandelingen voor ziekten waar mensen vroeger snel van stierven, creëren een moeilijkheid: de gedachte dat je elke behandeling moet opstarten, die voorhanden is. Als je kan, dan moet je.

Het gevolg is de illusie van tijdswinst: doodzieke mensen willen langer leven, maar ze krijgen langer sterven. Wie al getuige was van terminale kankergevallen, begrijpt wat dit pijnlijke proces inhoudt: uitzichtloze, afmattende en zelfs mensonterende aftakeling. ‘Mijn schoonbroer leed aan maagkanker, hij stierf als een hond’, vertrouwde een radioloog me toe. Tweeënhalf jaar duurde zijn lijdensweg, van de ene therapie naar de andere.

Een groot deel van die tijd was die patiënt eigenlijk stervende, al wilde niemand dat toegeven. Integendeel. De omstaanders houden vol dat iedereen hoopvol moet blijven, positief moet denken. Alsof de dood een tegenstander is die te verslaan valt. Alsof sterven een nederlaag is. Alsof de dood geen natuurlijke bestemming is. Zo reageert een cultuur die zich afkeert van wat ze niet controleert.

De dood is een taboe, die zelfs tegenover de stervende wordt verzwegen. Tijdens de lange behandelingsperiodes gaan de gesprekken over wat omstaanders wél beheersen: afspraken bij de dokter, alternatieve medicatie, veranderde leefgewoonten. Doen alsof het leven gewoon verder gaat, wordt als een teken van geestelijke gezondheid opgevat. Alsof iemands nakende dood – je eigen, of die van een geliefde – niet het bestaan zelf omver zou mogen gooien. Alsof iemand verliezen niet juist alles wél veranderd. Met dat optimisme lukt het niet altijd, dus volgt de psychologiserende benadering van het levenseinde; de stervende lijdt schijnbaar aan een depressie of een trauma. Te behandelen met pillen.

Zelfs op begrafenissen valt op hoe weinig woorden de aanwezigen vinden om dood, verdriet, verlies te vatten. Daar wordt het riedeltje van de eeuwige optimist evengoed opgevoerd. Gelovig of ongelovig maakt weinig verschil. Na de begrafenis volgt de koffietafel, waar evenmin de dood als de overledene veel aan bod komen. De meeste aanwezigen bespreken de orde van de dag: de baan, de hobby’s, de kinderen. We willen dat de dood zo min mogelijk rimpels maakt; onze eigen dood niet, en de dood van een ander evenmin.

Dat we de dood ontkennen, is geen recent verschijnsel. In zijn nieuw boek ‘Het kostuum van mijn vader’, beschrijft Luckas Van der Taelen treffend hoe de dood als thema wordt vermeden. De overblijvers zitten met diepe letsels – Luckas Van der Taelens vader overleed enkele maanden voordat zijn zoon werd geboren. Niet de dood is traumatiserend, maar het onvermogen om die een plaats te geven in een opvatting over het leven. Eigenlijk is dat probleem niet opgelost, al werd rouw meer bespreekbaar.

De extra tijd die zieke mensen kopen met zware behandelingen, dient dus paradoxaal genoeg vaak om een langere periode stervend door te brengen. Precies dat fenomeen zou onderwerp van gesprek moeten zijn. Want dat is exact wat veel mensen willen vermijden: een gekweld levenseinde. Zelfs pijnstillende middelen kunnen het besef dat het leven eindigt, niet afwenden. Hoe fel we de dood ook mogen ontkennen, er is geen ontkomen aan. In heel wat debatten worden dood, leven en genezing vanuit financieel standpunt benaderd; hoeveel mag een behandeling kosten? en wie heeft er recht op? De discussie verhult onze filosofische, spirituele armoede om over de dood te spreken. Pas wanneer we daar als cultuur een betere, nieuwe taal voor vinden, kunnen gepaste antwoorden op die andere vragen volgen.”

Deze column verscheen in De Standaard op 7 juni 2018.

“Symptoom van een depressieve samenleving”, DS, 1 juni 2017

“Begin deze week werd Chris Cornell begraven, een Amerikaanse grunge-zanger die vorige week zelfmoord heeft gepleegd. Hij is de zoveelste rockster die niet aan ouderdom, maar aan drugsverslaving en zelfdestructief gedrag ten onder gaat. Vorig jaar overleed Prince na een overdosis pijnstillers. Toch blijft het zoeken naar een bredere beschouwing bij dit maatschappelijk fenomeen. De persaandacht verloop steevast volgens hetzelfde stramien: berichten over rouwende fans, enkele schokkende artikelen over het overlijden. En dan gaat het commerciële circus verder. Er is nochtans meer aan de hand: dit fenomeen spoort met een soort depressieve cultuur, waarvan de muziekwereld alleen maar een deeltje is.

Natuurlijk, artiesten hebben altijd al verdovende middelen genomen. Maar het contemporaine druggebruik is toch verschillend. Het gaat niet meer om roesmiddelen maar om zware pijnstillers, alleen op voorschrift verkrijgbaar. Cornell was verslaafd aan oxycontin, een sterke pijnstiller die alleen kortstondig na een operatie wordt verstrekt. Veelvuldig gebruik is zeer verslavend. Prince nam te veel fentanyl, nog zo’n pijnstiller voor na operaties. Op langere termijn tast zo’n middel de ademhaling aan. Prince overleed aan een hartfalen. Gruwelijk. Het is verbijsterend dat er niet meer aandacht aan werd besteed.

Deze drugs verzachten de pijn van de eenzaamheid, onzekerheid en faalangst. Ze zijn een vlucht uit de werkelijkheid, zonder dat ze toelaten om die werkelijkheid creatiever te benaderen.

Dat is een verschil met de geestverruimende ervaringen van de poètes maudits. Kunstenaars hoopten veelal dat de drugsinname hun creativiteit zou bevorderen. De Franstalige, Belgische dichter Henri Michaux experimenteerde met mescaline. Net als filosoof Aldous Huxley, die er religieuze ervaringen mee wilde opwekken. Hij beschreef zijn bevindingen in The Doors of Perception: door de drugs gaan de poorten van de waarneming open, en dan zou de gedrogeerde een wereld betreden die anders verborgen blijft. Anderen gebruikten stimulerende middelen om harder en geconcentreerder te werken, zoals Jean-Paul Sartre, Marguerite Duras of Leonard Cohen.

Vandaag de dag dient het pseudo-medicinale druggebruik het tegenovergestelde doel: verdoving, onbehagen verdrijven. Over verslaving schreef Carrie Fisher in haar autobiografische Wishful Drinking: ‘Als je altijd rust wil, als je je nooit ellendig wil voelen, elk ongelukkig moment wil verjagen, dan heb je het in je om verslaafd te worden.’ Het lijkt alsof de kunstenaar vroeger het manische opzocht om de dagelijkse ervaring te overstijgen, terwijl hij nu het depressieve ontvlucht omdat elke frustratie ondraaglijk lijkt.

Daar lijkt het dan ook om te gaan: alleen onmiddellijke bevrediging is toegelaten. Dat maakt kunstzinnige omgang met al te menselijke ervaringen moeilijk. Dood, vergankelijkheid, seksualiteit, het mystieke zijn thema’s die door kunst benaderbaar worden. Verbeelden, geduldig schaven en bewerken helpen om verlangens te overstijgen. Dante en Schubert maakten van de schrikwekkende dood kunst. Zonder de mogelijkheid om met afschuw, angst en lijden om te gaan, lijkt de mens herleid tot een dierlijke machine van begeerte en voldoening. Hij wordt een consument, die geneesmiddelen wil om nooit ongelukkig te zijn. De huidige versnelling – zonder verwerking of verbeelding – verdooft wat echt menselijk is.

Het destructieve druggebruik van enkele popsterren is een symptoom. Heel wat mensen zijn tegenwoordig aan deze drugs verknocht. Oxycontin heet dan ook de hillbilly-heroïne, omdat de Amerikaanse onderklasse eraan verslaafd is. Continue Reading ›