“De vrouw van mars”, DS, 15 januari 2022
Recent verschenen twee vertalingen van essays van Simone Weil. In ‘Letteren’ van De Standaard, schreef ik een filosofie-recensie: “Simone Weils visionaire werk wordt (opnieuw) ontdekt en bestudeerd. Volkomen terecht. Haar scherpe, tegendraadse observaties werpen een nieuw licht op actuele thema’s.”
“Albert Camus noemde haar de enige grote ‘esprit’ van zijn tijd. Simone de Beauvoir bewonderde haar grenzeloze empathie. Haar leermeester Alain noemde haar ‘la Martienne’, de vrouw van Mars. Ze schreef literaire en filosofische essays, politieke brieven, schotschriften en een korte spirituele autobiografie.
Recent verschenen twee bundels met de vertaalde, laatste essays van Simone Weil (1909-1943), één van Frankrijks beroemdste filosofen. Wat is heilig in de mens? De laatste essays (Filosofische bibliotheek Diotima, Letterwerk) bevat een omvangrijke reeks teksten. Waarvoor strijden wij? Over de noodzaak van anders denken (Uitgeverij IJzer) biedt een kortere selectie. Weils visionaire werk wordt (opnieuw) ontdekt en bestudeerd. Dat is volkomen terecht. Al hoort hier meteen een waarschuwing: eenvoudige lectuur is het niet.
Marxiste
Weil leefde zoals ze dacht; de idealen die ze nastreefde stemden overeen met de engagementen die ze opnam. Zonder haar levensloop zijn haar ideeën onbevattelijk. Na briljante studies weigert Weil een academische carrière: de jongste telg van een Joodse, Parijse chirurg wil zich maatschappelijk inzetten voor de armen en verworpenen. Ze wordt marxiste en wil het lot van fabrieksarbeiders delen. Die betrokkenheid moet ze na korte tijd opgeven; ze is uitgeput. Ze gaat weer les geven, maar staat grote delen van haar loon af. In 1936 trekt ze naar Spanje om tegen Franco te strijden. Ook dat engagement is een harde leerschool. Afgepeigerd en getormenteerd door de harde confrontatie met onrecht en met het kwade, belandt ze in een diepe crisis. In 1938 heeft ze bij een Paasviering een mystieke ervaring, ze meent dat Christus tot haar is gekomen. Het is een keerpunt. Vooral het beeld van de lijdende, gekruisigde Christus spreekt haar aan.
Weils beleving doet denken aan de religieuze ervaring van Blaise Pascal; een intense, mystieke ontmoeting met God, met Jezus Christus wijst de denker op de grenzen van wetenschap en filosofie. In de strijd tussen idee en wereld, moet voor Weil de wereld wijken. Dat verlangen naar zuiverheid, haar compromisloze beleving van het ideaal maakt Weil fascinerend, maar ook onnavolgbaar. Dat de kern van haar denken zo nauw verbonden is met haar ervaringen, hypothekeert ook de politieke haalbaarheid van haar originele standpunten. Maar haar utopisch denken nodigt wel uit tot nadenken.
Weils denken kan abstract lijken, maar haar handelen is concreet. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vervoegt ze het Franse verzet in Londen, onder leiding van Generaal De Gaulle. De laatste essays schrijft ze in deze periode, wanneer Europa door nazi-Duitsland onder de voet is gelopen. In 1943 bezwijkt ze aan haar wankele gezondheid. Ze is dan 34 jaar.
In die laatste essays werkt Weils originele visie op de mens door, waarop haar politieke inzichten gebaseerd zijn. Om de mens te begrijpen herneemt Weil Pascals driedeling. De mens heeft een lichaam en geest; dit is zijn persoon. Elke mens beleeft zijn persoon vanuit zijn ‘ik’. De mens heeft ook een ziel. Bij elke mens dreigt echter een ergerlijk ‘ik’, een ‘moi haïssable’, op de voorgrond te treden: dat ego eist alle aandacht op. De moderne mens verdraagt geen stilte; hij vindt geen aansluiting bij een ervaring die hemzelf overstijgt. Voor Weil heeft de moderne mens dus de ziel uit het oog verloren. Iemand die zich bewust is van zijn ziel, beschouwt zijn eigen persoon (zijn geest en lichaam) niet als het heilige; Het heilige verschijnt maar in de mate dat men deelachtig wordt aan iets dat de persoon overstijgt. Weil bespeurde dan ook twee vergissingen in haar tijd. De Fransen beschouwen alleen de persoonlijke ontwikkeling als heilig; de Duitsers hebben het heilige tot de gemeenschap herleid. Een mens kan zichzelf maar ontstijgen in de mate dat hij geworteld is – Weil hechtte veel belang aan de worteling (‘enracinement’) – net zo goed is iedere persoon, en dus iedere ziel uniek.
Vanuit die visie op de hogere werkelijkheid, formuleert Weil haar kritiek op de mensenrechten. Dat doet ze in de ‘Studie voor de verklaring van de verplichtingen tegenover de mens’, een toekomstvisie voor een Europa dat het nazisme verslagen heeft. De logica van mensenrechten, hoeksteen van de moderniteit sinds ‘Verklaring van de Rechten van de Mens’ (uit 1789, vlak na de Franse Revolutie), schiet volgens Weil tekort. Plichten zijn fundamenteler dan rechten, meent ze. Rechten heeft iemand alleen als een ander die toekent. Een recht opeisen dat niemand wil toekennen, betekent niets. Rechten vereisen dus erkenning, plichten niet. Iemand die alleen op een eiland woont, heeft geen rechten, maar wel plichten; tegenover zichzelf, tegenover de natuur, tegenover wat bestaat. Elke mens heeft plichten tegenover de behoeften van de ziel; dus tegenover zijn eigen behoeften en die van andere mensen. Daarmee wijst Weil op een belangrijke hedendaagse verwarring: dat mensen rechten zonder plichten zouden hebben, en dat ze op die eisen een samenleving kunnen bouwen.
Spirituele dimensie
Weils kritische beschouwing bouwt verder op haar metafysische visie. Het is uit de ziel, uit het contact met een hogere werkelijkheid dat de plichten voortvloeien, die aan de rechten voorafgaan. De moderniteit miskent deze hele dimensie. Mensenrechten zijn een onderhandeling; ze bestaan als deel van een machtsverhouding, niet als exponent van liefde of rechtvaardigheid; ze houden geen verband met het heilige in de mens. ‘Als je bijna uitsluitend gebruikmaakt van het woord “recht”, is het nauwelijks mogelijk om de focus op het werkelijke probleem gericht te houden. Een boer bij wie een klant op de markt opdringerig een lagere prijs voor zijn eieren bedingt, kan heel goed reageren met: “Ik heb het recht om mijn eieren niet te verkopen als dat niet voor een goede prijs is.” Maar wanneer een meisje met geweld in een bordeel wordt gezet, zal zij het niet over haar rechten hebben. In zo’n situatie zou dat woord door zijn ontoereikendheid belachelijk lijken’, noteert Weil.
Weils kritiek op het marxisme ligt in dezelfde lijn. Fabriekswerk is geestdodend; het vervreemdt van zijn mens-zijn, het ontwortelt de arbeider. Voor Weil is het probleem van de uitgebuite arbeider echter niet alleen een materieel tekort. Zijn situatie maakt het hem onmogelijk om met zijn ziel in contact te komen. Arbeiders moeten hun ziel afgeven. De marxistische visie miskent, volgens haar, die spirituele dimensie. Arbeidersbewegingen zitten gevangen in een materialistische visie op de mens.
Dat neemt niet weg dat politieke hervormingen nodig zijn. Weil staat volmondig achter de republiek, het algemeen stemrecht, vakbonden. Maar de ziel heeft ook andere behoeften: ze wil hoger: naar het goede, het rechtvaardige, het schone, het ware. Weil maakt een heel eigen synthese van marxisme en platonisme. Er is een werkelijkheid buiten de wereld, en die is de bron van het verlangen naar het absoluut goede, dat in het diepst van elke mens leeft. Zonder referentie aan deze werkelijkheid, heeft de idee van een universeel respect voor mensen geen grond. Het goede kan niet door een strijd voor materiële condities gerealiseerd worden.
Weils essays vragen de volle aandacht van de lezer, ze eisen de aandacht die Weil zelf ontplooide voor de wereld. Haar scherpe, tegendraadse observaties werpen een fel en nieuw licht op actuele thema’s: het belang van aandacht en stilte; de relatie tussen rechten en plichten; het verband tussen denken en engagement; de plaats van het ‘ik’ in de wereld en de mogelijke bouwstenen voor een radicaal ander politiek model.”
SIMONE WEIL Wat is heilig in de mens? De laatste essays Filosofische bibliotheek Diotoma, Letterwerk, 248 blz., 22,99 €
SIMONE WEIL Waar strijden wij voor? Over de noodzaak van anders denken IJzer, 108 blz., 16,50€