“Obesitas weegt op de gezondheid”, DS, 28 april 2022

Op het bankje in het station zit een zwaarlijvige tiener, voorovergebogen naar zijn smartphone te staren. Ik vraag hem rustig of ik erbij mag. Eerder verlegen dan onvriendelijk trekt hij zijn spullen naar zich toe, en staart verder naar zijn scherm. Ik kan me voorstellen hoe dat toestel een gezel lijkt, zonder dat zijn eenzaamheid wordt door­broken. En hoe vaak zo’n obese jongen op zijn uiterlijk wordt aangesproken.

Negatief commentaar op iemands ­uiterlijk is kwetsend. Zelfs al zou zo’n opmerking goedbedoeld zijn, ze blijft contraproductief. Niemand krijgt energie om iets ten goede te veranderen als zijn zelfvertrouwen eerst onderuit werd gehaald. De kritiek op fatshaming is ­terecht; diversiteit mag, niet iedereen hoeft er hetzelfde uit te zien. Mensen kunnen op vele manieren mooi zijn.

Aan de andere kant is het een veeg teken dat een toenemend aantal jonge mensen met overgewicht kampt. Overgewicht is erg ongezond, het speelt een grote rol bij allerlei levensbedreigende ziektes. Voor wie corona kreeg en op ­intensieve zorg belandde, bijvoorbeeld, was het een belangrijke factor.

Kortom, mensen moeten wel aangespoord worden om een gezond gewicht te behouden, maar dan zonder dat ze zich gekleineerd voelen. Dat is een moeilijke oefening.

Cruciaal is ook de rol van de voedingsindustrie te erkennen. Het is niet toevallig dat mensen nu meer over­gewicht hebben dan vroeger. In 2015 voerde België een suikertaks in, maar die was veel te laag om tot een gedragsverandering te leiden; daarvoor is niet 3 procent, maar minimum 10 tot 20 procent nodig, volgens specialisten. Meestal verzandt de discussie rond zo’n suikertaks in een welles-nietesdiscussie over koopkracht. Dat is maar een deel van het verhaal. Onderzoek toont aan dat maatregelen tegen obesitas positieve effecten hebben voor de consument (die nadien geen hogere verzekeringspremies of andere medische onkosten aangerekend krijgt). En in de discussie moet de rol van de voedingsindustrie worden betrokken. Het winstmodel van bedrijven is niet gericht op de gezondheid van de consument, maar op de voordelen voor de aandeelhouders.

In zijn boek The hacking of the American mind. The science behind the corporate takeover of our bodies and brains (2018) schetst de Amerikaanse endo­crinoloog Robert Lustig een vernietigend beeld van die voedingsindustrie. Hij toont een verband tussen de dramatische toename van overgewicht in de VS vanaf de jaren 80 en de doorbraak van een industrie die goedkope suikerrijke, vetrijke en zoute producten op de markt brengt. Als wetenschapper benadrukt Lustig het effect van voedings­patronen op chemische reacties in de hersenen. Sommige stoffen genereren een geluksgevoel (happiness), andere geven genot (pleasure). Voor geluk heb je hoge doses serotonine nodig, voor de korte kick een shot dopamine. Junkfood (suikerrijk en vettig) stimuleert de dopamineproductie en geeft zo’n korte kick. Maar wie vaak die stimulans activeert, wordt gevoellozer. Iedereen met een grote of kleine verslaving herkent dat: na een tijdje heeft een kleine dosis suiker, ­koffie of alcohol niet meer hetzelfde ­effect. Je hebt méér nodig. Intussen neemt ook de serotonine in je hersenen af, waardoor je welbevinden daalt. Je bent dus nog meer geneigd naar producten te grijpen die je een opkikker geven. Zo kom je in een vicieuze cirkel terecht, waarbij je veel ongezonde spullen eet of drinkt, die je uiteindelijk een ellendig gevoel bezorgen.

Wat je gelukkig maakt, en wat je ­genot geeft, zijn dus niet alleen twee verschillende, maar zelfs tegengestelde dingen, aldus Lustig. Geluk veronderstelt volgens hem ervaringen, activiteiten waarvan je positieve effecten voelt op lange termijn (gezond eten); je doet het samen met anderen (met vrienden dineren, niet alleen voor je scherm zitten); je kunt het delen, het is niet alleen voor jezelf; je blijft onafhankelijk van bepaalde substanties (suiker, alcohol, drugs); en véél verbruiken stelt geen probleem. De kick, daarentegen, geeft je kortstondig een beter gevoel, je ­ervaart het alleen, je kunt het niet ­delen, je hebt een substantie nodig en veelvuldige inname kan tot verslaving leiden.

Natuurlijk kun je iedereen vrij laten om te consumeren wat hij wil. Alleen is niet iedereen gelijk in die afweging. De ene is beter geïnformeerd, beter ­omringd, beter betaald dan de andere. Daarom moet de consument beter ­beschermd worden. Als je stelt dat mensen individuele keuzes kunnen maken, en dat de overheid niet betuttelend mag optreden, misken je die ongelijkheid. Gezondheidsorganisaties stellen niet alleen suikertaksen voor, maar ook een ruim, positief beleid. Gezonde voeding zou goedkoper moeten zijn, door minder belastingen op groenten en fruit. Voedingslabels kunnen verder worden uitgewerkt. En hoe kinderen en jongeren het doelpubliek zijn van voedingsindustrieën, moet worden bekeken.

De jongen naast me vindt misschien dat volwassenen zich niet met zijn leven moeten moeien. Ik zeg al niets meer. Maar zonder hem het leven lastig te maken, kunnen volwassenen er wel op toezien dat jongeren zoals hij gezonder kunnen opgroeien.”

Deze column verscheen in De Standaard van donderdag 28 april 2022.