“Als narcisten hun partij gijzelen”, column DS, 21 jan. 2021

“Donald Trump zou een ­eigen‘Patriot Party’ willen oprichten. Hij laat een verdeelde, beschadigde Republikeinse partij achter. Hoe moeten partijen omgaan met falende politici die populair zijn geworden door zich narcistisch te profileren? Die vraag blijft niet beperkt tot Amerika – in Nederland is ook het Forum voor Demo­cratie, de partij die Thierry Baudet in 2016 heeft opgericht, in woelig water terechtgekomen. Een democratie heeft goed werkende poli­tieke partijen nodig. Narcistische politici gijzelen hun partij, en daarmee ook het politieke speelveld.

Hoe verschillend ze ook zijn, Trump en Baudet hebben enkele ­zaken gemeen. Ze lopen over van ­eigendunk. Ze zetten zichzelf graag in de kijker. Beiden onderstrepen ongegeneerd hun superioriteit: zij zijn de beste! Ze verstevigen hun positie in het debat door ­anderen te kleineren en te delegitimeren. Die aanvallende stijl levert spektakel en media-aandacht op. Aan­gezien aandacht inkomsten genereert voor (sociale)mediabedrijven en platforms, domineren zulke figuren de berichtgeving. Dat maakt het makkelijker om kiezers te werven.

Denk aan Trumps houding tijdens de Republikeinse voorverkiezingen in 2016: hij beledigde zowel tegenkandidaten (Jeb Bush) als bevol­kings­groepen (latino’s en vrouwen). In Mijn meningen zijn feiten. De wording van Thierry Baudet geven journalisten Harm Ede Botje en Mischa Cohen talloze voorbeelden van die tactiek: als academicus sabelde de jonge Baudet collega-wetenschappers al grootsprakerig neer: zij hadden er niets van begrepen, alleen hij kon oordelen over waarheid of leugen.

Sociale media creëren bubbels, waarin journalisten, kunstenaars, wetenschappers, politieke tegenstanders feitenvrij onderuit kunnen worden gehaald. In die bubbels communiceren deze politici rechtstreeks met hun kiespubliek. Het politieke bedrijf versmallen ze tot hun berichten en de respons die ze genereren.

Politici als Trump en Baudet bespelen de sociale media handig, maar werden ook populair omdat ze inspelen op een behoefte aan houvast in een snel veranderende wereld. Niet alle burgers ervaren alleen maar voordelen van de economische en culturele globalisering. Dat zien centrumrechtse, gematigd conservatieve politici ook, en ze pleiten geregeld voor respect jegens de verliezers van de globalisering. Maar omdat hun eigen conservatief-liberale denkkader amper een inhoudelijk alter­natief biedt, leggen ze de verantwoordelijkheid voor de crisis bij linkse partijen, de media, de culturele wereld. Ze vergeten graag dat rechtse, conservatieve partijen al jaren participeren aan de macht, ook in Europa. 

Het conservatieve denken is een lege doos geworden, waarop Trump en Baudet dansen. Ze presenteren handig een verhaal over het gemis aan respect dat ze zelf vanwege de elite ervaren, en suggereren dat ze het lot delen van veel ‘gewone mensen’. Zo houden ze de verliezers van de globalisering een spiegel voor en spreken ze een deel van het kiespubliek aan dat gematigde, conservatieve politici nog moeilijk bereiken.

Trump heeft geen ideologisch verhaal die naam waardig. De belezen Baudet lijkt filosofisch rijker. Als jonge­man werd hij beïnvloed door zijn Leidse docenten Paul Cliteur en Andre­as Kinneging, en door Roger Scruton en Theodore Dalrymple. Maar Baudet evolueerde van een conservatieve denker naar een blank-nationalistische politicus. In campagnes heeft hij over ‘migratiegekte’ en ‘klimaatwaanzin’. Hij won een fanatieke achterban, met mensen die opponenten uitschelden en intimideren. Uiteindelijk ziet Baudet overal complotten: de Europese Unie wil de Europese beschaving vernietigen, immigratie dient om het blanke Europa te vervangen, en de covid-crisis is opgezet spel.

Samenzweringstheorieën doen vandaag opgeld. Eigendunk en ideologische leegte versterken de charme van die verhalen. Botjes en Cohen tonen hoe Baudet opgesloten zit in zijn idee van superioriteit en zijn gevoel van miskenning. Hij heeft grotere, duistere tegenkrachten nodig om te verklaren waarom hij niet de leiding­gevende rol speelt die hij meent te verdienen: hij wil Nederland redden, maar anderen, ‘verraders’, verhinderen dat. Tegelijk interesseert de buitenwereld hem te weinig om gedegen politiek weerwerk te leveren.

Kortom, met politici als Trump en Baudet delven traditionele conservatieve partijen hun eigen ondergang. Op korte termijn lijkt het een goed idee om zulke politici een forum te geven. Ze zijn verbaal en retorisch sterk; ze zijn niet bang voor conflict. Ze slagen erin om zich te omringen met een schare heel trouwe kiezers.

Tot het fout loopt. Toegeven dat hij een fout heeft gemaakt, zijn verantwoordelijkheid nemen: dat doet zo’n politicus niet. Hij heeft geen enkel­ inzicht in zijn eigen agressieve stijl: elke gewelddaad komt van buitenaf. Als het misloopt, stelt hij zich op als martelaar, en trekt hij ten aanval tegen de boze buitenwereld. Hij eist onvoorwaardelijke loyaliteit van zijn medestanders. Die strategie dient wel zijn belang, maar niet die van zijn partij, niet die van het land.

In een democratie moet een partij samenwerken met opponenten, ze heeft een beleidsvisie en een brede achterban nodig. Op een clubje overtuigde gelijkgezinden bouw je geen samenleving. En voorbij alle poli­tieke tegenstellingen willen mensen waardigheid: een verhaal dat grote groepen in de samenleving die waardig­heid ontneemt, heeft geen toekomstperspectief.”

Deze column verscheen in De Standaard op 21 januari 2021.

‘Cultuurmarxisme verlamt de kracht van links’, DM, 26 sept. 2017

Dit stuk verscheen in De Morgen op 26 september 2017. Het is een reactie op een stuk van Mark Elchardus: ‘Kritiek op neoliberalisme hetzelfde als kritiek op cultuurmarxisme? Komaan zeg’, in De Morgen op 23 september.

De aanleiding is de recente persaandacht voor de opinies van Thierry Baudet, Sid Lukassen en Paul Cliteur: enkele commentatoren meenden dat ‘cultuurmarxisme’ een algemene kritiek is vanwege rechtse critici zoals neoliberalisme de kritische term is voor linkse denkers. Maar die gelijkschakeling gaat niet op.

“Mark Elchardus heeft groot gelijk dat het zogenaamde cultuurmarxisme en neoliberalisme niet zomaar naast elkaar kunnen worden geplaatst. Maar hij onderschat wel de ondermijnende werking van die nieuwe zogenaamd linkse analyse, in eerste instantie voor linkse bewegingen zelf. In die zin is het fantoom van het cultuurmarxisme de twijfelachtige bondgenoot van het neoliberalisme.

Herbert Marcuse tussen de studenten, 1968.

Elchardus verwijst terecht naar Herbert Marcuse als een bron van de ‘cultuurmarxistische’ gedachte dat minderheden vanuit hun kwetsbare positie een moreel gelijk incarneren, waarmee ze elke politieke discussie kunnen bepalen. Marcuse schreef in ‘A critique of pure tolerance’ dat niemand ideeën hoeft te verdragen, die de kansen op een leven zonder angst of ellende beperken. Elke uitspraak waarbij een ‘kwetsbaar’ iemand uit een minderheid zich niet goed voelt, moet worden vermeden. Zo ontstaat de vrijgeleide voor censuur en manipulatie: niet de argumenten of de feiten bepalen het gesprek, maar of iemand zich door ideeën bedreigd voelt.

 

Elchardus heeft ook gelijk dat de aanhangers van deze ideologie een numerieke minderheid vormen, alsook dat ze nogal veel rumoer maken. Maar toch onderschat hij hun impact. Een numerieke minderheid kan wel een koers bepalen. Dat is des te meer het geval wanneer toonaangevende intellectuele en culturele instellingen die logica overnemen. Amerikaanse universiteiten worstelen steeds meer met deze identitaire retoriek (de zogeheten micro-agressies, bijvoorbeeld), die de kwaliteit van het onderwijs aantasten.

Maar zo ver hoef je niet te zoeken. In de media en op sociale media neemt de identitaire logica vol zelfvertrouwen toe: iemands gedachten worden schaamteloos tot zijn afkomst, positie of godsdienst herleid. Ben je ‘wit’ of ‘blank’, dan heb je alvast moreel en dus ook inhoudelijk ongelijk, want je spreekt vanuit de machtspositie. Ben je niet-wit, dan word je verondersteld trouw zijn aan op voorhand vastgelegde ideeën. En speel je de rol van kritische allochtoon, dan moet je een vrijgeleide krijgen, zelfs al formuleer je gedachten die een progressief streven naar universele waarden en positief samenleven ondergraven. Aangezien hier een moreel argument achter schuilgaat – het slachtoffer spreekt! – lijkt elke discussie al beslecht. In die zin is cultuurmarxisme wel degelijk een probleem, dat links best zelf ernstig neemt.

Meer nog, deze tendens verlamt de kracht van links om tegen het neoliberalisme te strijden.

De identitaire logica werkt namelijk splijtend: zelfs geëngageerde, linkse mensen kregen al het verwijt racistisch te zijn. Deze zomer overkwam het enkele medewerkers van Theater aan Zee, na de kritiek van Tunde Adefioye. Zo vertrekt links in verdeelde slagorde. Daarnaast ontstaat er onzekerheid over het aanvaardbare intellectuele gedachtengoed. Deze wending maakt een karikatuur van Marcuses opzet: hij wilde de waarde van de Westerse beschaving op zich nooit in vraag stellen. Maar die implicatie bestaat nu wel. Links heeft nochtans voldoende intellectuele wapens om tegen de neoliberale tendensen weerstand te bieden. Maar dan moet het ideeën uitsluitend beoordelen op basis van hun intrinsieke waarden en kwaliteiten, ongeacht wie ze heeft bedacht.

Een oude, dode Italiaan als Antonio Gramsci kan ook nog inspireren: hij analyseerde niet alleen de kracht van culturele ideeën, maar bleef onvermoeid de economische machtsrelaties fileren, en verdedigde moeiteloos de hoogtepunten van een cultuur – voor hem kregen kinderen van arbeiders in hun opleiding idealiter ook Latijn mee.

Helaas worden politieke vraagstukken vandaag herleid tot morele posities, en zelfs tot essentialistische reflexen. Dit is niet alleen een stap terug ten opzichte van de progressieve theorieën over de gelijkheid en de zelfontplooiing van alle mensen. Het verhindert een heldere kijk op de noodzakelijke strijd.

Het cultuurmarxisme is dus een godsgeschenk voor neoliberale adepten. Wie het goed meent met links, heeft alle redenen om die identitaire, censurerende en reductionistische tendensen te ontkrachten.”