Artikel in nieuw boek “Beroemde feministes”, over Olympe de Gouges

Zopas verscheen het boek “Beroemde Feministes. De Strijd voor vrouwenrechten” (red. D. Verhofstadt, Houtekiet). Daarin heb ik een hoofdstuk over de Franse revolutionaire Olympe de Gouges.

Hier is alvast de aanvang van mijn artikel:

” “De Verlichting is een zaak van blanke (of witte!) mannen.” Enkele decennia geleden zou deze gedachte terecht als absurd zijn afgedaan. Maar in het huidige intellectuele klimaat circuleert dit idee alsof ze een reële kritiek op de Verlichting bevat. Jammer genoeg berust zo’n uitspraak zowel op een pijnlijke vorm van onwetendheid als op een nefaste methodologische vergissing: er zijn steeds vrouwen geweest die de Verlichtingsideeën vurig hebben verdedigd. Daarbij kan de waarde van een idee niet worden herleid tot wie ze heeft bedacht. Of een idee juist, rechtvaardig of zinvol is, hangt niet af van de geest die ze ontwikkelde. Twee plus twee is tenslotte niet gelijk aan vijf, wie de berekening ook maakt. Op dezelfde manier verdienen politieke ideeën een inhoudelijke bespreking. Juist dat heeft het wetenschappelijke streven uit de Verlichting bijgedragen: dat meningen redelijk, feitelijk worden beoordeeld.

Helaas is deze kritiek op de Verlichting ook niet onschuldig. Ze heeft verstrekkende gevolgen voor vrouwenrechten. Ze suggereert namelijk dat we die Verlichting – met haar radicale religiekritiek en wetenschappelijke aspiraties – liefst opzij schuiven. Meer nog, emancipatie voor kwetsbare groepen vraagt juist dat de westerse moderniteit best onderuit wordt gehaald.

De Franse schrijfster en feministe Olympe de Gouges (1748-1793) is de geschikte figuur om deze dwalingen te ontkrachten. Als tijdgenote van de 18de eeuwse Verlichting, heeft ze de enorme emancipatorische kracht van het Verlichtingsdenken meteen begrepen. Ze verdedigt expliciet en zonder reserve dat vrouwen van nature gelijk zijn aan mannen, dat ze dezelfde rechten hebben op vrijheid en kansen, en dat filosofische stromingen van haar tijd juist deze vooruitgang mogelijk maken. Maar haar strijd gaat breder; ze klaagt even goed de onrechtvaardige behandeling van slaven, kinderen en armen aan. Daarbij is De Gouges allesbehalve blind voor de problemen van haar tijd: het volstaat niet om nieuwe ideeën over rechten en vrijheden te verkondigen. Ze moeten ook een politieke realiteit worden. Daarom moeten ideeën ook in de harten en geesten van burgers leven. Deze ontwikkelingen nemen echter enorm vele tijd in beslag. Zoveel tijd dat De Gouges zelf de echte lotsverbetering van onmondige medeburgers niet meemaakt. Ze beseft dan ook dat dit het drama van haar tijd is: aan revolutionaire ideeën geen gebrek. Maar zelfs na de Franse Revolutie blijven vrouwen onmondig, onvrij en zo goed als rechteloos.

Dat is uitgerekend haar aanklacht tegen haar tijdgenoten en waarvoor ze haar leven op het spel zet: dat de revolutionairen de radicale ideeën die ze lanceerden niet echt durven doordenken en doorzetten. (…)”

De andere bijdragen gaan over Artemisia Gentileschi (Leen Huet), Marie de Gournay (Ann Meskens), Mary Astell (Alicja Gescinska), Mary Wollstonecraft (Ann Brusseel), Harriet Taylor Mill (Wendy De Poorter), Emmeline Pankhurst (Claire Tillekaerts), Virginia Woolf (Magda Michielsens), Marie Popelin (Sara De Mulder), Simone de Beauvoir (Tine Maenhout), Lucienne Herman-Michielsens (Annemie Neyts), Mehrangiz Marouchehrian (Darya Safai), Paula Marckx (Elisabeth Matthys) en Ayaan Hirsi Ali (Assita Kanko)…

Het boek ligt nu in de boekhandel!

Over de Verlichting en vrouwenrechten circuleert heel wat onwetendheid. Ik schreef er deze column voor De Standaard over, met een analyse van Laclos’ ‘Riskante Relaties’ (Les Liaisons dangereuses).

En over de ‘witte wereld’ ging ik in discussie met Olivia Rutazibwa voor Nachtwacht.

“De Vragen van Proust”, DM 8 okt. 2018

De krant De Morgen interviewde me voor ‘De Vragen van Proust’.

door Ann Joris en Fernand Van Damme

 

Hoe oud voelt u zich?

“Wel, een generatie ouder sinds ik mama geworden ben. Ik heb een dochter van negen maanden en dat maakt echt wel een verschil. (neemt laptop, toont foto van Alma) Bij Margarete Mitscherlich (ook wel de Grande Dame van de Duitse psychoanalyse genoemd, 1917-2012, red.) las ik dat vrouwen van over de veertig van veel afscheid moeten nemen: van hun schoonheid, van hun verleidelijkheid, van hun hechte band met de kinderen, van hun eigen ouders. In de tweede helft van je leven sijpelt er dus op allerlei manieren rouw in je bestaan binnen. Ik denk wel dat dat klopt, maar voorlopig heb ik er niet zo veel last van.

“Het wordt pas moeilijk, denk ik, wanneer je krampachtig vasthoudt aan het idee jong te moeten blijven. Als je dat loslaat en aanvaardt dat ouder worden gewoon bij het leven hoort ontdek je andere prioriteiten.”


Wat vindt u een belangrijke eigenschap van uzelf?

“Euhm. Dat ik helder en lucide probeer te kijken en te schrijven. Ik hou van waarachtigheid. Ik ben allergisch voor poses en inauthenticiteit. Ik probeer de dingen te zien zoals ze zijn en er ook niet van weg te kijken. Liever een echte droefheid dan een valse vrolijkheid. Daarom heb ik een voorkeur voor realistische filosofen, zoals Spinoza of Machiavelli, die er fel op hameren: je moet proberen het leven te zien zoals het is, de dingen te begrijpen vanuit hun oorzaken, jezelf geen rad voor de ogen te draaien. Ook niet over jezelf. Zelfkritiek is belangrijk. Die ego temperende werking van hun filosofie zint me wel. De mens denkt zo makkelijk dat hij het centrum is van de schepping. Hoe vaak meet hij zichzelf geen grotere rol toe dan hij eigenlijk speelt? In mijn eigen leven heb ik het als een bevrijding ervaren om die verbeelding los te laten. Je moet kunnen loskomen van de vraag of wat je doet in de smaak valt. Pas als je je niet meer aantrekt wat de anderen van je denken, kun je trouw blijven aan jezelf.”

Wat is uw passie?

“Wel, zo’n beetje wat ik net zei. (lacht) Of zoals André Comte-Sponville (Frans filosoof, °1952, red.) het ooit formuleerde: ‘vivre sa pensée et penser sa vie’. Je denken  beleven, en  je leven bedenken. Pas toen ik na tien jaar een punt zette achter mijn academische carrière en de filosofie als een roeping ben gaan beschouwen, besef ik wat mij inherent gelukkig maakt. Ik heb er lang mee geworsteld, maar heb uiteindelijk ingezien dat ik niet thuishoor in een competitieve omgeving, waarin sommigen alles op het spel zetten voor meer aanzien en prestige en zelfs recht tegen de filosofie ingaan waar ze zich mee bezighouden. Op het einde had ik de indruk dat ik naar een circus keek.

“Of een roeping niet nogal zwaar op de hand klinkt? Tja, maar er staat iets op het spel voor mij, filosofie is niet vrijblijvend.”

Is het leven voor u een cadeau?

“Eigenlijk wel. ‘Vivre sa pensée et penser sa vie’ gaat over hóé je kan leven en niet óf je moet leven. Existentiële angst heb ik niet, maar ik denk niet dat dat mijn verdienste is, je moet ook wat geluk hebben met wat je allemaal hebt meegemaakt. Ik ben dus geen nostalgisch, melancholisch of depressief iemand, dat is al een groot geschenk op zich. Denk nu niet dat mijn leven één langgerekte vrolijkheid is, maar fundamenteel existentiële twijfels heb ik niet. Tot Kierkegaard, Sartre of Camus ben ik dan ook niet aangetrokken. Ik apprecieer die filosofen wel, maar ze hebben het over ervaringen die ver van mij afstaan.

“Leven betekent voor mij al de kracht en alle mogelijkheden die je in jou hebt proberen te verwezenlijken. In het volle besef van je eigen beperkingen en belemmeringen. Dus niet: ik kan alles wat ik maar wil, maar wel proberen te zijn wie je kan zijn.”

Welke kleine, alledaagse gebeurtenis kan u blij maken?

“Wel het eerste wat me ‘s ochtends blij maakt is Alma’s lachend gezichtje als ze wakker wordt. En met Alma gaan wandelen in het park vind ik altijd heel bijzonder. De schoonheid van een boom kan iets heel intens hebben. Het enige wat dan bestaat is dat moment. Dat vind ik heel ontspannend.”

Wat is uw zwakte?

“Ik ben nogal moeilijk om te leren kennen, waardoor ik ook wel kansen mis om anderen te leren kennen. En ik ben niet erg vergevingsgezind. Als mensen me kwetsen of ontgoochelen houden ze voor mij op te bestaan. Wraakzuchtig ben ik niet, maar ik voel wel dat er een afstand ontstaat die ik niet makkelijk kan overbruggen. Ik probeer daaraan te werken, want ik vind vergevingsgezindheid belangrijk, maar ervaar toch dat het moeilijk is om daar verandering in te brengen.”

Waar hebt u spijt van?

“Niet van veel. Spinoza zegt: berouw is een dubbele droefheid. Het betekent één: dat je je in het verleden vergist hebt, dat je iets gedaan hebt wat eigenlijk pijnlijk of verkeerd was, en twee: dat je er nog altijd ongelukkig om bent. Volgens hem ligt dat aan een gebrek aan zelfinzicht, omdat je je verbeeldt dat je iemand anders had kúnnen zijn dan de persoon die je was. Als je inziet dat je, gezien wie je toen was en wat je toen wist, niet anders kon dan doen wat je toen gedaan hebt, kun je dat idee van spijt loslaten. Eenvoudigweg omdat je toen omringd was door bepaalde mensen, of omdat er bepaalde beperkingen of omstandigheden waren, of gewoon omdat je de dingen toen nog niet helder zag. Dat is dan maar zo. Punt. In dat opzicht is spijt niet iets waar ik veel aandacht aan besteed.”

Wat is uw grootste angst?

“Privé: dat mijn dochter mij nodig zou hebben en dat ik er niet zou zijn.

“Maatschappelijk: dat mensen het contact met hun eigen menselijkheid verliezen. (zucht even) Wat ik beangstigend vind, is de nonchalante manier waarop mensen omgaan met de hele culturele erfenis. Terwijl ik Machiavelli las voor mijn nieuwe boek, bedacht ik: zonder kennis van het verleden is de toekomst alleen eenzaamheid. Ik denk dat vandaag velen zich eenzaam voelen omdat ze zich niet meer met de vorige generaties en met hun eigen cultuur verbonden voelen. Dat heeft te maken met het consumentisme – alles moet altijd leuk, snel en niet te moeilijk zijn -, met het winstbejag – alles moet renderen – en met de diversiteitsobsessie. Onlangs nog suggereerde Caroline Pauwels van de VUB de Verlichting los te zien van het westerse verleden, omdat niet iedereen zich daar goed bij voelt. Eigenlijk is dat een soort onterving, want je kunt de Verlichting niet begrijpen zonder de geschiedenis te kennen. Dan rest alleen nog een vaag concept dat niets meer betekent.

“Schoon schip willen maken is typerend voor deze tijdgeest. Continue Reading ›

“Op zoek naar een goed verhaal”, DS 15 dec. 2017

“Kan je als auteur nog verborgen leven? Of hoort het bij de marketing van een boek dat je je ‘verhaal’ doet, en uitleg geeft over je relaties, je familie, je jeugd? Een succesvolle schrijfster vertelde me dat ze bewust haar privéleven volledig uit de (sociale) media houdt.

Nu krijgt ze steeds meer mails van lezers die vrijpostig naar dat privéleven vragen. Alsof een boek lezen je recht geeft op inzage in iemands private, intieme bestaan. Alsof het persoonlijke verhaal achter de schrijver noodzakelijk is om een werk te begrijpen. In de media komt literatuur daarbij vaak pas aan bod na erg persoonlijke ontboezemingen van auteurs. En er zijn nog deze aandachtstrekkers: het verslag de strijdende banneling, de overlever van ziekte, verslaving, of een traumatiserende jeugd.

Virginia Woolf – zelf slachtoffer van incest – benadrukte dat dergelijk verhaal niets met de kwaliteit van een werk te maken heeft: ‘Books should stand on their own feet’. Een boek moet zichzelf verdedigen, helemaal alleen, tussen de andere boeken.

De Napolitaanse romans van de anonieme auteur Elena Ferrante blijven overeind zonder interviews met de ware schrijver of schrijfster. Zelfs toen die nog niet gekend was, werd de cyclus opgepikt door critici en lezers. Voor heel wat critici en recensenten was die anonimiteit echter wel problematisch: alle middelen werden ingezet om de echte auteur te onthullen.

Wie zou zo’n meeslepende, accurate beschrijving van een meisjesjeugd in Napels kunnen geven? En stel je voor dat de schrijver een man was! Achter zo’n felle zoektocht schuilt een verkeerd begrepen authenticiteitsideaal, alsof je moet weten wie spreekt, om te kunnen oordelen over het gezegde.

 

Marcel Proust schreef het al over Sainte-Beuve: de sleutel van een werk vindt de lezer niet in het leven van de schrijver. Dat was volgens Sainte-Beuve wel het geval. Proust was het grondig oneens met die eenzijdig biografische insteek. Hij maakt een onderscheid tussen de ‘moi social’ en de ‘moi profond’. Het ‘sociale ik’ is de auteur die met vrienden in salons converseert, ’s avonds in bed wordt gestopt door zijn moeder, lijdt aan een ongeneeslijke longziekte. Maar met deze beschrijving kan je ‘A la recherche du temps perdu’ niet vatten, want het sociale masker valt niet samen met het creatieve innerlijk van een auteur. Dat innerlijk noemt Proust de ‘moi profond’, het artistieke centrum van de schrijver, waaruit de metaforen, beelden, woordkeuze voortkomen. Hier ontstaat de echte roman, die voorbij het eigen sociale ik gaat, maar waarin elkeen en het geheel zich laat denken. De sleutel van ‘A la recherche du temps perdu’ ligt dus niet in de persoonlijke of maatschappelijke context, maar in de uitnodiging aan de lezer om een zelfde zoektocht te ondernemen.

Een boek dat niet veel meer is dan de neerslag van iemands sociale ik, en dat geschreven is op een banale manier, blijft onvermijdelijk onbeduidend: dan onthult de auteur, ongeacht wat hij of zij ook heeft meegemaakt in zijn persoonlijke verhaal, hoe banaal zijn innerlijk eigenlijk is. Continue Reading ›