“Waar staan we voor?” over de Verlichting, in NRC Handelsblad.
Deze tekst verscheen in het NRC Handelsblad op zaterdag 21 november. Een kortere versie verscheen in De Tijd op 15 november. De tekst werd hernomen op Liberales.
“We houden van onze manier van leven, maar kunnen ons niet voorstellen dat we haar fundamentele ideeën zouden moeten verdedigen. Vaak kennen we zelfs niet goed. Maar de Verlichtingsideeën zijn bijzonder relevant, omdat ze voortvloeien uit pogingen om burgeroorlogen, wreedheden, fanatiek geweld en onmacht te beëindigen. Ze waren een verzet tegen de machtsstructuur van de Kerk tegenover de politiek. En ze blijven een verzet tegen de greep van het geloof op het denken. In de strijd om godsdienstig geweld zijn in Europa tenslotte miljoenen mensen om het leven gekomen.
De kern van de Verlichting bevat dat elke mens zijn rede kan gebruiken om elk idee aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Geen enkel boek is Heilig. Niet een geloof of de traditie bepalen op voorhand welke ideeën goed of fout zijn. Een burger mag denken wat hij wil, zeggen wat hij denkt en deelnemen aan de politieke besluitvorming. De enige beperking op die vrije meningsuiting betreft de aanzet tot haat en geweld in de publieke ruimte, en laster en eerroof tegenover burgers. Maar fundamenteel is dat mensen het recht hebben om aan elk idee te twijfelen en om van mening te veranderen.Een democratische rechtsorde organiseert het politieke conflict: burgers hebben uiteenlopende ideeën over het algemene belang. Ze debatteren daarover, voeren campagne, en drukken hun stem uit. In een democratie is de plaats van de macht leeg: elke machtsaanspraak is voorwaardelijk en in de tijd beperkt. Niemand kan aanspraak maken op de absolute waarheid. Vrije verkiezingen beslissen welke vertegenwoordigers van de bevolking een project mogen uittekenen, op basis van een tijdelijke meerderheid. Een rechtsorde beschermt ook de minderheid. Maar liberale rechten en vrijheden veronderstellen dat alle burgers – meerderheid en minderheden – erkennen dat legitieme politieke macht door en voor de bevolking tot stand komt. Politieke macht is nooit legitiem omdat ze gebaseerd zou zijn op het heilige woord van een profeet.
De politieke organisatie dient dus het algemeen belang, hier en nu, en niet een leven na de dood. Die scheiding tussen geloof en politiek is noodzakelijk om godsdienstoorlogen te vermijden. Een aantal denkers bedenken de fundamenten van de rechtstaat. Montesquieu stelt een scheiding der machten voor: er is een wetgevende macht (het parlement), een uitvoerende macht (regering) en een rechterlijke macht. Die laatste moet onafhankelijk kunnen oordelen, zodat elke burger zich aan de wetten van het volk moet houden, ook wie veel macht heeft. Burger kunnen klacht indienen tegen een staat die de eigen regels niet respecteert. Zo behoort een willekeurige rechtspraak met wrede bestraffingen tot het verleden. Een onafhankelijke rechtspraak garandeert dat de publieke opinie zich vrij mag ontwikkelen, en dat een vrije pers mogelijk is. Al deze principes klinken gewoon. Maar in grote delen van de wereld kunnen mensen er slechts van dromen.
Er zijn uiteenlopende redenen waarom mensen vandaag de dag de Verlichting slechts terughoudend verdedigen. Er heerst een vertwijfeling, die verlammend werkt: het recht om te twijfelen lijkt te suggereren dat elk principe twijfelachtig wordt. Na het geweld dat uit de vorige Grote Verhalen volgde, zoals het communisme, het nazisme en het fascisme, lijkt elk politiek verhaal verdacht. We hebben een – begrijpelijke – afkeer gekregen van gedweep met vlaggen en leiders. Maar toch moeten we ideeën over gelijkheid, vrij onderzoek en fundamentele rechten zonder aarzelen verdedigen: conflicten over botsende waarheidsvisies verstommen niet zodra niemand nog principes durft te verdedigen. In een wereld met fanatici moet je bereid zijn fel en fier voor je eigen positie te strijden.
De terughoudendheid volgt ook vaak uit onwetendheid. Zo lijkt de verdenking van ‘eurocentrisme’ een geldig argument, maar een nauwkeurige lectuur toont de grenzeloze nieuwsgierigheid van Verlichtingsfilosofen naar andere culturen, bijvoorbeeld de Chinese. De idee dat elke maatschappij blinde vlekken heeft, is uitgerekend een Verlichtingsthema: in Montesquieu’s ‘Perzische Brieven’ geven Perzen rake observaties van de Franse samenleving in hun brieven aan het thuisfront. Kritisch zelfonderzoek veronderstelt dus een dialoog met anderen, en geen zelfgenoegzame alwetendheid.
Een andere bewaar is de pijnlijke Europese geschiedenis, die niet meteen een neerslag van Verlichtingsidealen weerspiegelt. Dat klopt, maar kritisch onderzoek naar kolonialisme of totalitaire ideologieën maakt juist deel uit van het Verlichtingsproject. Dat project is nooit afgerond, maar gaat voort met vallen en opstaan, dankzij aanpassingen en nieuwe inzichten.
De gelijkheid tussen man en vrouw, bijvoorbeeld, is een zeer recente verworvenheid, en er bestaat nog ongelijkheid. Vrouwen kregen veel later dan mannen stemrecht. In de Verklaring voor de Rechten van de Mens en de Burger van de Franse Revolutie (1789) is de vrouw afwezig. Nochtans schreef de feministe, Olympe de Gouges al meteen een Verklaring voor de Rechten van de Vrouw en van de ‘citoyenne’. Ze eindigde op het schavot. Dat was volgens de aanhangers van Robespierre de gepaste straf voor een vrouw die haar ‘natuurlijke plaats’ niet kende. De Gouges pleitte ook vurig voor de afschaffing van de slavernij, zoals haar haar tijdgenoten Nicolas de Condorcet en Thomas Paine. Die bevrijding heeft evengoed nog decennia op zich laten wachten. Maar deze trage gang van de geschiedenis neemt het belang van het denkkader niet weg: pas wanneer je de opgelegde idee afschaft dat de wereld geschapen zou zijn volgens een hiërarchie die door God is ingegeven – waarin profeten en gelovigen, machthebbers en onderdanen, mannen en vrouwen een vaste plek hebben – dan wordt vrijheid mogelijk. In die zin begint elke fundamentele maatschappijkritiek met een godsdienstkritiek. Niet om godsdienst op zich te verbieden – de seculiere staat is geen atheïstisch project. Maar wel om ieders vrijheid en individuele streven naar geluk mogelijk te maken, los van de ketenen van een onveranderlijke orde. Niet een goddelijke openbaring in het verleden bepaalt de toekomst in een democratische samenleving, maar wel de vele visies op de kracht van mensen.
We denken dat onze democratische levensstijl vanzelfsprekend is, waardoor we er slordig mee omspringen. Alsof het een natuurlijk gegeven is, dat niet meer kan veranderen. Dat is een vergissing: er zijn talrijke momenten van duisternis en geweld geweest. Vandaag de dag zijn we de voeling met onze complexe, soms brutale, maar vaak inspirerende geschiedenis verloren. Nochtans hebben de ideeën van de Verlichting bewezen dat ze de vrijheid, vrede en welvaart bevorderen. We hebben dus alle redenen om die erfenis beter te beheren.”