‘Geen vrijheid zonder verhalen’, column DS, 11 mei 2023

Verzetsstrijders zijn in Vlaanderen veel te weinig ­bekend. Historicus Dany Neudt ijvert ervoor die vergeten Helden van het verzet bij het brede publiek bekend te ­maken. Zo werden het afgelopen weekend 8.500 namen van vermoorde verzetslieden voorgelezen. Ook hun levens­verhalen en hun acties zouden vaker en grondiger verteld moeten worden. Niet ­alleen als herinnering aan hun moed en opoffering. Niet alleen uit dankbaarheid, hoe belangrijk die ­redenen ook zijn. Maar omdat die verhalen een ‘verborgen schat’ ­bevatten; een uitzonderlijke, ­intense ervaring van een gedeelde strijd om ­vrijheid.

Na de oorlog hebben ­burgers die verhalen nodig om nieuwe crisissen te overwinnen. Dat meende Hannah Arendt in Over revolutie . Ze refereert aan de Franse dichter en verzetsstrijder René Char. Hij nam deel aan het gewapende verzet met als codenaam Capitaine Alexandre. Eerst dacht Char dat het verzet vooral een zware last zou zijn. Maar tot zijn eigen verbazing ontdekte hij een herwonnen politieke vrijheid. Arendt ­citeert Chars ervaringen als voorbeeld van actie, van samen handelen en spreken om de wereld vorm te ­geven. Ondergronds bleef dat mogelijk – bovengronds regeerde de Duitse bezetter, gesteund door Franse collabo­rateurs.

Bij elke maaltijd die Char en zijn makkers nuttigden, was de vrijheid uitgenodigd: ‘Haar stoel bleef leeg, maar hij stond altijd klaar.’ De vraag werd dan hoe die ­ervaring na de oorlog bewaard kon blijven. Char vreesde dat het leven na de bevrijding zou vervellen tot het ideologische getwist dat Frankrijk al in de jaren 30 verdeelde. ‘Als ik dit overleef, weet ik dat ik zal moeten breken met de ­geuren van die essentiële jaren, en dat ik in stilte afscheid zal moeten nemen van mijn verborgen schat, zonder die te onderdrukken.’ Char besefte dat de erfenis van die ­vrijheidservaring moeilijk te ­bewaren viel. Hij sprak van ‘een ­erfenis zonder testament’.

Voor Arendt betekende de Tweede Wereldoorlog een radicale breuk met het verleden. Dat gold in eerste ­instantie voor haar eigen leven. Ze werd zelf politiek actief in de ­jaren 30, toen een golf van antisemitisme Duitsland overspoelde en Hitler aan de macht kwam. In die periode werd ze door de Gestapo gearresteerd en opgesloten. Na haar vrijlating ­vertrok ze naar Parijs. Ze had geen ­officiële papieren meer en werd ­staatloos. Toen Frankrijk in 1940 een Duitse inval verwachtte, werd ze in een gevangenkamp geplaatst ­(ironisch genoeg omdat ze als een Duitse werd gezien). Na enkele ­weken ontsnapte ze. Ze vluchtte via Spanje en Portugal naar de ­Verenigde ­Staten.

Arendt legde zich toe op de studie van het totalitarisme, waartoe ze niet alleen het nazisme, maar ook het stalinisme rekende. Ze ­beschouwde het totalitarisme als een ongezien ontmenselijkend politiek systeem, met de Holocaust als dieptepunt. Na de oorlog volstond het niet om het kwade als overwonnen te beschouwen, en naar de vertrouwde morele en politieke denkkaders terug te ­keren. De vraag was welke erfenis uit het verleden nog mogelijk zou zijn.

Arendt zocht naar vormen van ­politieke actie die de vrijheid en de waardigheid van de mensen in de ­toekomst zouden kunnen garan­deren. Ze wilde de menselijke activiteiten opnieuw definiëren, met aandacht voor wat politiek bijzonder maakt. In De menselijke conditie ­ onderscheidde ze daarom handelen, werken en arbeiden. Handelen is de politieke actie – het vrij spreken en samen handelen. ­Werken (de omgeving veranderen volgens een plan, zoals bouwen) en arbeiden (de aarde bewerken voor consumptie) zijn ook belangrijke activiteiten, maar ze kunnen het politieke niet vervangen. Als ze dat wel doen, dreigen ze de vrijheid te versmachten. Dat gebeurt ­bijvoorbeeld wanneer politiek als een plan wordt opgevat, dat ­bureaucraten of technocraten kunnen uitvoeren. Of wanneer het politieke in dienst staat van produ­ceren en consumeren, terwijl mensen zich in het private leven terugtrekken. Arendt had scherpe kritiek op de visie op arbeid van Karl Marx: ze deelde ‘zijn enthousiasme voor het kapitalisme’ niet. Als je Arendts definities toepast, blijkt de ruimte voor het politieke de laatste decennia ­opnieuw te krimpen.

Dat hoeft niet te verwonderen, aangezien mensen achteloos met hun erfenis uit het verleden ­omgaan. Op burgerschap moet je worden voorbereid. In De crisis van het onderwijs betreurt Arendt dat het door­geven van kennis tussen generaties verloren dreigt te gaan. Jongeren, de nieuwkomers, moeten in de wereld worden ingeleid met de waardevolle getuigenissen over het verleden, ­zodat ze het ­nieuwe en onverwachte met vertrouwen tegemoet kunnen treden. Daarin past het vertellen van verhalen; ze zijn de manier bij ­uitstek waarop mensen tonen wie ze zijn, waartoe ze in staat zijn, en wat handelen noodzakelijk maakt.’

Deze column verscheen in De Standaard op 11 mei 2023.

‘Je pijn is niet van jou alleen’, column DS, 27 april 2023

‘Pijn en verdriet mag je niet wegduwen; ze zijn juist ­belangrijk om geluk te ­kunnen ervaren, aldus ­psychotherapeute Nina Mouton ( DS 22 april) . In haar boek Zelfzorg helpt ze ­lezers om een zelfonderzoek te starten. Zo kunnen ze leren om zich emotioneel veiliger te voelen.

Het klopt dat pijn en verdriet een plaats moeten krijgen. En dat pijn vaak wordt weggeduwd. Daarvan ­getuigen de enorme hoeveelheden pijnstillers, slaappillen en antidepressiva die Belgen slikken. Veel te veel, volgens psychiater Stephan Claes ( DS 6 maart) . Vaak gebeurt dat gedurende langere periodes zonder dat er een duidelijke medische ­oorzaak werd vastgesteld.

Moutons boek kan voor lezers wellicht behulpzaam zijn. Maar de ­omgang met pijn is niet alleen een ­individuele opgave. Pijn die in zulke ­mate wordt gemedicaliseerd, is een maatschappelijke kwestie. Dat meent ook de Duits-Koreaanse denker Byung-Chul Han in De palliatieve ­samenleving . Pijn wordt niet meer als een signaal of een vraag bekeken, ­aldus Han. Het is een fenomeen dat zo snel mogelijk verdoofd moet worden. Alleen is de pijn listig; ze blijft opduiken, ondanks het indruk­wekkende ­arsenaal aan verdovende middelen.

Dat komt doordat pijn verkeerd wordt begrepen, volgens Han. Pijn is de indicatie van een verandering, een verschil, een geschil. Ze is negativiteit, niet alleen in de zin dat ze onaangenaam is, maar ook in de zin dat ze de grenzen aangeeft van wat je bent. Pijn komt met een breuk in je gewoonte, in je bestaan, in je onverschilligheid. En die negativiteit zet iets in gang. Hegel associeerde pijn met een dialectische beweging: de geest botst met zichzelf. Die tegenspraak, die pijnlijke verdeeldheid maakt dat de geest zich verder ontwikkelt. Nietzsche vond pijn evengoed essentieel voor het denken: ze dwingt de mens tot radicale veranderingen van perspectief. Negativiteit in filosofische zin betekent dus dat je uitgedaagd wordt door de confron­tatie met het verschil, met wat je niet bent.

Onze samenleving verdraagt ­echter alleen positiviteit, volgens Han. Geluk wordt als een positieve ervaring bekeken: je zoekt wat je ­behaagt. Daartoe probeer je al het lastige, onaan­gename, weerspannige uit het leven te weren. Dat zou je ook motiveren om beter te presteren. Het prestatie-subject moet zich goed voelen. Zo ­verdwijnt de omgang met het niet-kunnen, met de hindernis. Maar als je de eigen pijn wegduwt, verdraag je die ook niet meer bij een ­ander. Zo blijft iedereen alleen ­achter. Intussen heb je niet beantwoord wat je als lijdende nodig hebt, je stelt de vraag niet meer wat pijn betekent.

De gevolgen van die sterke drang naar positiviteit zijn allesbehalve, wel ja, positief. Vanuit het positieve wil je alleen het gelijke, hetzelfde, de her­haling, suggereert Han. Hedendaagse kunstwerken die ‘likes’ willen uit­lokken, genereren daartoe een spectaculair ‘wauw’-effect, een feelgood -houding. Maar ze werken niet meer louterend, omdat ze de ­confrontatie met het lastige, ongrijpbare van het leven niet meer uitdrukken.

Nietzsche noemt de kunst een reddende, heelkundige tovenares, die het ondraaglijke en het ontstellende van het bestaan wegtovert. Adorno benadrukt het bevreem­dende, destabili­serende effect van kunst. Kunst doorbreekt het ­vertrouwde – je ontmoet het onverwachte, het andere dat je meevoert naar een andere plek dan het leven zoals je het kent. Die breuk is eigen aan het leven: ­mis­lukking, verlies, lijden en dood maken er deel van uit.

In kunst en cultuur vind je de verhalen die je nodig hebt om betekenis te verlenen aan je leven. In The human condition citeert Hannah Arendt de Deense schrijfster Karen Blixen. Voor Blixen valt elk verdriet te ­verdragen, als je het in een verhaal opneemt of er een verhaal over ­vertelt. Dat was voor haarzelf het ­geval; in haar autobio­grafie Out of ­Africa geeft ze een plaats aan de ­mislukkingen in haar leven.

Vandaag leven we in een post­narratieve tijd, meent Han. Vertellen werd vervangen door tellen, door ­berekening. Tegen een zinloze fysieke pijn vermag de geest dan niets meer. Juist omdat de pijn alleen ­zinloos kan zijn, wordt ze tot een biologisch ­proces gereduceerd.

Hans boek bevat scherpe, provo­cerende gedachten. Maar het is geen pleidooi voor (meer) pijn of onbe­hagen. Onbehagen verbergt geen weldaad, het is ook geen straf of ­beloning. Het gaat erom dat het er is, als deel van de condition humaine.

Therapeutische inzichten kunnen verrijkend zijn, zoals Nina Mouton ze aanreikt. Maar pijn beantwoord je niet alleen door steeds dieper in je ­persoonlijke geschiedenis te graven. Het is een misvatting dat pijn kan ­worden geprivatiseerd. En dat ze kan worden gedepolitiseerd, alsof ze niets met maatschappelijke relaties te ­maken zou hebben.’

Deze column verscheen in De Standaard op 27 april 2023.

‘De cultuurloopgravenoorlog’, DS 16 maart 2023

‘Woke’ is een zegen voor rechtse politici; ze profileren zich als ‘antiwoke’, en hoeven hun beleid niet meer te verantwoorden.  Bart De Wever verscheen in vele media met zijn nieuw boekje ‘Over woke’. In Amerika plant Trump-uitdager Ted Cruz een gelijkaardige oefening, met de wat ongelukkige titel: ‘Unwoke. How to Defeat Cultural Marxism in America’. 

Voor linkse politici is woke claimen echter moeilijk. Ze dreigen een deel van hun achterban te verliezen: er zijn (witte en andere) mensen die in armoede leven, en aan die hele discussie geen boodschap hebben. 

Verder kan je je ook afvragen of de ‘woke’-aanpak  een goede manier is om aan politiek te doen. De filosoof Olúfẹ́mi O. Táíwò (professor Georgetown University) vindt van niet.  In ‘Elite capture. How the Powerful Took over Identity Politics (And Everything Else)’ legt uit dat de woke-campagne een voorbeeld is van ‘elite capture’: een hogeropgeleide, financiële en culturele elite slaagt erin om middelen naar zich toe te trekken die voor minderbedeelden bedoeld zijn. Zo kan die elite haar positie te bestendigen, terwijl onderdrukte groepen amper worden geholpen. 

De oorspronkelijke identeitspolitiek werkte heel anders dan de woke beweging die eruit is voortgekomen, aldus Táíwò: die politiek was gericht op samenwerking om concrete vooruitgang te boeken op vlak van onderwijs, werk, leefomgeving. In 1977 verscheen het manifest van de ‘Combahee River Collective’, een organisatie met ‘queer, black feminist socialists’. De deelnemers bespraken hun waarden, prioriteiten en oplossingen vanuit hun eigen ervaringen. Hun identiteiten speelden een rol, omdat die specifieke problemen opleverden, waarvoor progressieve organisaties te weinig aandacht hadden. Het collectief zocht nieuwe praktijken om meer solidariteit en samenwerking te bereiken. Ze brachten mensen samen over de identiteitsverschillen heen. Dat leidde tot constructieve, reële politieke veranderingen.

Identity politics vandaag richt zich echter op het vergroten van diversiteit in de kamers waar beslissingen vallen, zoals academische instellingen, redactiekamers, politieke organisaties. Dat is niet onbelangrijk. Maar grote, reële, en impactvolle hervormingen lijken uit te blijven. Want die vragen coalities en samenwerkingen, voorbij identitaire verschillen. 

Als voorbeeld van constructieve politiek geeft Táíwò het geval van het kraantjeswater in Flint Michigan. Jarenlang was dat sterk vervuild. Zelfs de toenmalige burgemeester had de vergiftiging proberen toedekken. Wat de lokale bevolking nodig had, aldus Táíwò, was niet dat hun onderdrukking verteld werd in de nieuwste academische ‘parlance’. Ze hadden geen buitenstaanders nodig die kwamen vertellen hoe erg het is om vergiftigd te worden. Ze hadden water nodig zonder loodvervuiling. En ze bouwden nieuwe platformen waar lokale bewoners het woord namen. Ook wetenschappers kwamen er hun labotests toelichten. Die samenwerkingen veranderenden het publieke verhaal. Zo konden de activisten meer middelen eisen om het water te zuiveren. Het gaat er beter, al is het nog niet optimaal in Flint. Maar het Flint-experiment is wel een voorbeeld van ‘constructive politics’. En de les is, aldus Táíwò, dat wie nood heeft aan een nieuw beleid, direct het woord moet kunnen nemen om eisen te stellen. In België zijn er even goed thema’s voor acties: supermarktketens waar arbeiders rechten moeten inleveren, kinderen die schoolmoe uitvallen, een woonmarkt die onbetaalbaar wordt. 

De huidige identiteitspolitiek fragmenteert de bevolking in groepen, aldus Táíwò; ‘it entrenches a politics that does not serve those fighting for freedom over privilege, for collective liberation over parochial advantage’.  Je krijgt een ideologische loopgraven-oorlog tussen mensen die in comfortabele kamers zitten waar de beslissingen vallen. De anti-woke-club waarschuwt voor de nakende burgeroorlog, de woke-verdedigers huiveren voor zoveel white privilege en onmenselijkheid. Intussen wordt het moeilijker om de wereld buiten de beslissingskamers te veranderen. De cultuur-oorlog die daar plaats vindt, de stropoppen-redenaties die daar heen en weer gaan, zijn eerder een hindernis dan een hulpmiddel voor verandering. Want het debat moet mensen in hun menselijkheid met elkaar blijven verbinden. Dat geldt ook voor minderheden die ervaringen van onrecht hebben ondergaan, volgens Táíwò. Zo’n ervaringen zouden een brug tussen mensen moeten zijn; tussen wie nu leeft, en wie ooit geleefd heeft. Pijn en onrecht zijn geen instrumenten om het podium te domineren; ze mogen geen manier zijn om een strijd voor prestige te winnen, die niet meer verenigend werkt. 

In het publieke debat discussieren veelal witte mensen over de gevaren van woke – meestal referend aan Amerikaanse excessen –  en over de noodzaak van woke – hun opponenten ‘wit privilege’ aanwrijvend. Op die manier legitimeren ze zich moreel en politiek als strijders voor rechtvaardigheid, terwijl de mensen, in wier naam ze beweren te spreken, veelal afwezig blijven. Zo ging het ook in het debat tussen Bart De Wever en Joris Luyendijck in De Zevende Dag. Luyendijk bedacht ‘zeven vinkjes’ (die staan voor de voordelen waarmee sommigen behept zijn: hogere opleiding, opleiding van de ouders, kleur, gender, seksuele oriëntatie…). Luyendijk zelf zit, met zijn zeven vinkjes, in televisiestudio’s te praten. Het debat was boeiend, maar de electorale winst is wellicht voor de rechterzijde.’

Deze column verscheen op donderdag 16 maart 2023 in De Standaard.

7e druk voor ‘Door Spinoza’s Lens. Een oefening in levensfilosofie’…

Spinoza’s filosofie heeft mijn leven enorm beïnvloed. Begin oktober 2012 publiceerde ik over zijn filosofie ‘Door Spinoza’s Lens’ bij Pelckmans; ik behandel zijn politieke en ethische denken, zijn visie op liefde en passie, zijn lichaam-geest denken en zijn naturalisme (met een verwijzing naar Darwin). In 2016 verscheen een hernieuwde versie met een nieuwe inleiding (de vierde druk, denk ik). En intussen is een zevende druk beschikbaar bij Uitgeverij Pelckmans.

‘Het grote gelijk van Mattias Desmet’, DS column, 16 februari 2023

‘Met zijn De psychologie van het totalitarisme wilde ­Mattias Desmet de kritische denker bij uitstek zijn die het coronabeleid fileert. Dat leverde hem veel ­lezers op en markante interviews bij ­extreemrechtse complot­denkers. Nu fluit de Gentse ­universiteit hem terug. Desmets analyses houden ­inderdaad geen steek. Maar door die evolutie lijkt hij het slachtoffer van een politiek ­proces. De zaak is extra pijnlijk omdat degelijke, ­kritische analyses van de coronaperiode belangrijk zijn.

Desmet meent de hedendaagse ideologie te ontmaskeren die volgens hem naar een totalitaire staat leidt: het ­mechanistische verlichtingsdenken. Dat denken beloofde kennis en zekerheid te brengen, maar het liep anders: de verlichting, dixit Desmet, leidde tot eenzaamheid, onzekerheid en het ­onvermogen om creatief te denken. Mensen werden angstiger en eisten meer controle. De harde maatregelen tijdens de corona­periode illustreren die tendens, alsook regulerende, verbiedende bewegingen zoals MeToo, Black Lives Matter en ­klimaatactivisten.

De verlichting is volgens Desmet een ideologie, een vals verhaal dat mensen verblindt en vervreemdt. Maar wat de verlichting filosofisch precies betekent, legt hij niet uit. Eigenlijk gebruikt hij een cirkelredenering: we leven in een ­totalitaire periode die begon met de verlichting, en de verlichting belooft een vermeend ­weten dat totalitair ­eindigt.

Verder refereert Desmet aan Hannah Arendts baanbrekende The origins of ­totalitarianism om zijn stelling te ­ondersteunen: ook Arendt zou menen dat ‘totalitarisme gewoon het logische verlengstuk van de veralgemeende ­obsessie met wetenschap, het geloof in een artificieel gecreëerd paradijs’ was (p. 68). En Desmet vervolgt met een ­citaat uit Arendts boek: ‘Science has ­become an idol that will magically cure the evils of existence and transform the nature of man’. Nu staat die zin in Arendts boek, maar Arendt ­citeert hier Eric Voegelin, met wie ze het oneens is. Arendt benadrukt zelfs ­uitvoerig het omgekeerde: de 19de-eeuwse wetenschappers beoogden nog menselijke belangen en geloofden niet in de maakbaarheid van de menselijke natuur. Maar Desmet herhaalt in zijn boek dat Arendt zijn hoofdstelling zou hebben ­onderschreven. Die retorische kneep laat hem toe het nazisme, het stalinisme en het beleid tijdens de ­coronacrisis op één lijn te plaatsen.

Doordachte politieke analyses geeft Desmet verder niet. Hij legt wel twijfelachtige psychologische verbanden. Ieder kind ervaart een tekort, suggereert hij in de lijn van Lacan (die hij niet vermeldt); zodra het de taal leert spreken, merkt het kind dat definitieve betekenissen onmogelijk zijn. Het kind kan op verschillende ­manieren met dat symbolische tekort omgaan: door narcistisch te worden, door naar regels te verlangen of door ­creatief te leren spelen. Desmet maakt van die psychologische opties meteen de kern van zijn maatschappijkritiek.

Desmet wil niet alleen aantonen dat we in een totalitaire samenleving ­leven, maar ook dat bijna niemand dat ­opmerkt. Daarvoor gebruikt hij de ­massatheorie van Gustave Le Bon, die stelde dat mensen kritiekloos deel ­uitmaken van een massa. Alleen is die ­theorie intussen achterhaald. Desmet houdt echter vol dat een deel van de massa gehypnotiseerd rondloopt. En een ­gehypnotiseerde patiënt kan zelfs zonder narcose een openhartoperatie ondergaan, beweert Desmet. De leugen dat hij die praktijk zelf zou hebben waar­genomen, bracht hem in opspraak.

De vermeende macht van hypnose is cruciaal in Desmets redenering, want de massa bestaat uit drie groepen: een grote groep gehypnotiseerde volgelingen; een groep die alles doorziet, maar zwijgt, en een kleine groep kritische stemmen. ­Desmet hoort bij die laatste. Hij meet zichzelf een heroïsche verzetsrol aan. ­Geïnspireerd door Foucaults waarheidsbegrip ‘parrhesia’ wil hij een nieuw soort vrijmoedig spreken verkondigen. Wat dat betekent, klinkt eso­terisch. Aan­gezien het ultieme weten zich buiten de mens bevindt, moet het spreken resoneren met het universum. In het laatste hoofdstuk wordt Desmet dan de therapeut van een zieke samenleving.

Zijn redeneringen doen denken aan Bruno Latours scherpe analyse van postmoderne denkers in Why has critique run out of steam? Als zo’n ­denker een ­thema aankaart, doet hij het volgende, aldus ­Latour. Eerst neemt hij de ‘ fairy ­position’ in: wat de ander zegt, is een sprookje. De criticus ontkracht het ideaal van de ander als een projectie van ­onbewuste verlangens. Zo ziet Desmet de burgers die de coronamaatregelen aanvaarden. Ze volgden de experts, maar eigenlijk omdat ze onbewust verbondenheid en zekerheid zochten. Daaraan koppelt de criticus een ‘fact position’ : hij ­argumenteert dat die mensen onterecht geloven dat ze onafhankelijk denken. In realiteit onder­werpen ze zich aan het ­dominante ­discours, in dit geval het ­mechanistische verlichtingsdenken. ­Gelukkig zijn er échte denkers zoals ­Desmet die dat discours ontmaskeren. Dan geeft de denker zijn theorie en wordt hij positivist. Plots ­gelooft hij dat hij wél de waarheid kan verkondigen, zonder door onbewuste verlangens te worden gedreven; hij kan wél los van een heersend discours denken. De zwakte, aldus Latour, is dat zelfkritiek hier ­onmogelijk is. Vanuit zijn minderheidspositie interpreteert zo’n denker externe kritieken als bewijs voor zijn gelijk.

Desmets boek verwart meer dan het opheldert. Dat neemt niet weg dat de ­coronaperiode onderzoek verdient, ­bijvoorbeeld over nevenschade van maatregelen. Gelukkig zijn veel wetenschappers bereid om met zo’n onderzoek hiertoe bij te ­dragen. Dat kan de ­democratie alleen ten goede komen.’

Deze column verscheen in De Standaard op 16 februari 2023.

Over postmoderne filosofie schreef ik uitgebreid in ‘Macht en Onmacht. Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting ‘ (2015, De Bezige Bij). In het eerste deel bespreek ik de rampzalige aanval op de waarheid in de postmoderne filosofie, in het tweede over Heideggers reactionaire visie, in het derde over het verband met kapitalisme (wie het luidste roept, krijgt het meeste aandacht en genereert de meeste winst), en in het laatste idee bespreek ik hoe complotdenken werkt.

“Het rationele verlangen naar de betoverde wereld”, DS column 2 feb 2023

‘Het is dan wel winter, maar ik heb zin in een ijsje. Aan ijssalons is in de buurt geen gebrek. Dus ik begin te wikken: waar is het ijs het lekkerst, maar niet te duur en niet te veraf? Dat ben ik gewend om te doen: ­keuzes rationaliseren en optima­liseren. Voor zo weinig mogelijk geld zo veel mogelijk waarde krijgen.

Als je rationele beslissingen neemt, verhoog je je geluksgevoel. Dat meende Jeremy Bentham (1748-1832), de invloedrijke pleitbezorger van het utilitarisme. In The principles of morals and legislation gaf hij de ­lezer een utiliteitscalculus mee; een manier om rationele keuzes te bevorderen. Iedere mens leeft onder twee soevereine meesters, aldus Bentham: pijn en genot. Pijn vermindert je ­geluk, genot vermeerdert het. Je moet dus berekenen of het gevolg van een gedrag minder pijn en meer genot oplevert. Dat doe je door de combinatie van de intensiteit, de duur, de nabijheid en de zekerheid van een ervaring in te schatten. Ook geld helpt om te oordelen: wat je voor iets wilt betalen, drukt objectief uit wat voor jou het meest waardevolle is, en dat waardevolle kan in termen van pijn en genot worden uitgedrukt. Bentham presenteert de mens als een ‘homo economicus’, die rationeel beslissingen neemt en het eigen belang vooropstelt. Zo handelt de mens ook moreel. Op het politieke vlak wordt ‘het grootste geluk voor het grootste aantal mensen’, de maatstaf om goede van slechte maat­regelen te onderscheiden.

In theorie klinkt dat welover­wogen, maar in de praktijk draait het – voor mij althans – anders uit. Na enige aarzeling kies ik voor het ijsje in de stad. Dat is de beste kwaliteit voor de beste prijs. Hoewel ik de keuze optimaal vind, blijf ik aan de keer­zijde denken; ik moet een eind lopen en ik verlies meer tijd. De gedachte aan die nadelen tasten de beleving aan; ze slaan een kloof tussen mijn beoordelende geest en wat de ­ervaring mij te bieden heeft.

Toen ik klein was, kende ik maar één ijssalon. Het ijs smaakte er fantastisch, de sfeer was er geweldig, het gezelschap ook. Ik ging helemaal op in de stemming, die me innig verbond met de omgeving. Dat is het ijssalon dat nog in dromen opduikt. Als ik wakker word, is het nergens te vinden. Hoe meer ik de intense ervaring uit het verleden doelbewust opzoek, hoe onbereikbaarder ze lijkt te worden. Natuurlijk speelt mee dat ik al veel lekker ijs gegeten heb. Niets is nog nieuw. Maar dat verklaart niet ­alles. Het rationele denkproces ­belooft meer geluk, maar zet een domper op de beleving.

Rationalisatie is een typisch ­moderne ervaring, aldus Max Weber in De wetenschap als roeping . Ze heeft zich de voorbije eeuwen voltrokken. Ze doordringt de economie (met het kapitalisme), de juridische sfeer, de politieke instellingen en de religie. Met rationalisatie bedoelt Weber niet dat de moderne mens beter begrijpt hoe de wereld in mekaar zit. De ­wereld is er alleen maar ingewikkelder op geworden. Je hebt bijvoorbeeld geen idee hoeveel industriële processen nodig zijn om je ontbijt te produceren. Een prehistorische jager, daarentegen, wist precies waar zijn eten vandaag kwam, noteert Weber. Rationalisatie is wel een overtuiging, ze slaat op het geloof dat je de wereld kunt doorgronden, als je zou willen.

De wereld wordt niet door myste­rieuze, onbekende krachten bezield, hij is kenbaar, berekenbaar. Dat helpt om gelukkig te worden, het streefdoel van de moderne mens, aldus Weber. Daarmee is de wereld onttoverd. Weber beschrijft niet hoe de ­betoverde ervaring er dan wel uitziet. Wellicht ben je dan ondergedompeld in een groter geheel, waarvan je ­vermoedt dat het door onkenbare, ­onbeheersbare krachten wordt ­gedreven. Ook het sacrale deel maakt er deel van uit: bewonderenswaardig en afschrikwekkend. Het is een ­wereld waarin voorwerpen bijzonder zijn op een manier die niet te imiteren of te herproduceren valt. De ­wereld omvat je, maar je bent er niet het centrum van.

Die betoverde wereld mag ver­dwenen zijn, het verlangen ernaar is niet weg. Veel sectoren verdienen een aardige cent met de belofte van magische ervaringen. Op een winkelruit las ik onlangs dat je binnen ‘de kunst van soulful living ‘ kon kopen. Die kunst zit in een assortiment aan ­geuren, die naar rituelen verwijzen. Rituelen die allang verdwenen zijn. Ik hoefde niet eens te overwegen of die goederen me enig plezier konden doen en liep rustig door.’

Deze column verscheen in De Standaard op donderdag 2 februari 2023.

‘Nietzsche wordt vaak ten onrechte geciteerd bij toxische positiviteit’, Radio 1, 18 januari 2023

In ‘De wereld van Sofie’ wijdt Sofie Lemaire een hele aflevering aan ‘toxische positiviteit’, de idee dat je altijd positief moet blijven, wat je ook overkomt. Ook Nietzsches denken kwam aan bod:

“What doesn’t kill you makes you stronger” is een uitspraak die wordt toegeschreven aan Friedrich Nietzsche. Maar klopt dat ook? En bedoelde Nietzsche daarmee wat wij ermee bedoelen? “Hij wordt vaak geciteerd bij toxische positiviteit, maar daarmee doe je geen recht aan wat Nietzsche met die zin bedoelde”, zegt Filosofe Tinneke Beeckman. “Hij verbindt de zin aan een eigen ontwikkeling, namelijk dat hij de zoon was van een dominee, en dat hij erg ziek was geweest.” Voor Nietzsche betekende de zin dat je door een moeilijk moment, anders kijkt naar de waarde die je hebt. “Dat was voor hem een erg belangrijk moment.” Nietzsche onderscheid daarmee de verschillende levenshoudingen die je kan aannemen. 

“De vraag is niet alleen welke waarden we hebben en of die goed en slecht zijn, maar ook waar deze waarden vandaan komen”, zegt Beeckman. “Dan maakt hij het onderscheid tussen een levensbevestigende houding (waarbij je het leven omarmt met alles wat erbij hoort) en een levensontkennede houding (hierbij minacht je het leven).” Het Christendom ging Nietzsche verbinden met het levensontkennende, en hij wilde zich hiervan distantiëren. Beluister het fragment.

“Zijn we veranderd door de coronapandemie?” Filosofisch Elftal, Trouw, 23 december 2022

Door Maurice Van Turnhout, verschenen in Trouw op 23 dec. 2022.

“In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: dit weekend vieren we Kerstmis zonder coronalockdown, betekent dat ook een terugkeer naar het Oude Normaal?

“Hoewel ik hoopte dat we er beter van zouden worden, heeft het ons eigenlijk slechter gemaakt”, constateerde James Kennedy in zijn column in deze krant. Hij had het over drie jaar coronapandemie.

In de zomer van 2020 was de angst voor het virus vermengd met hooggespannen verwachtingen. Met Covid-19 zouden er tal van sociaal-maatschappelijke veranderingen mogelijk worden, herinnerde Kennedy zich: de lucht zou schoner worden door minder (vlieg)verkeer; het vertrouwen in de overheid zou toenemen; er zou zelfs een nieuw gevoel van solidariteit worden opgewekt.

Nu vieren we de eerste Kerstmis sinds 2019 zonder beperkende maatregelen. Zijn we veranderd door de pandemie, en zo ja, in welk opzicht?

“Inderdaad zou je tijdens de pandemie een toename van solidariteit hebben verwacht”, zegt Tinneke Beeckman, filosoof en columnist. “Tijdens grote rampen zijn mensen eerder solidair met elkaar, ze hebben dan hun prioriteiten beter op een rijtje en komen makkelijker tot samenwerking. Schrijver Rebecca Solnit concludeerde dat in haar boek A Paradise Built In Hell.”

Vast in hun bubbel

“Maar ze sprak daarin vooral over aardbevingen, branden en orkanen, en zulke rampen verschillen wezenlijk van pandemieën. Tijdens een pandemie wantrouw je de ander, want die kan het virus bij zich dragen. Door de aard van de pandemie raakten mensen vereenzaamd, ze kwamen vast te zitten in hun bubbel, ze brachten meer tijd op sociale media door dan goed voor hen was.”

“De grootste verandering van de coronapandemie is dus dat niet de solidariteit, maar de polarisatie is toegenomen – en dan vooral de polarisatie tussen burgers en overheid. Die polarisatie heeft de overheid ook aan zichzelf te danken. Het taalgebruik van politici jegens vaccinweigeraars was vaak bikkelhard, de Belgische premier De Croo zette die mensen a priori weg als egoïstisch en asociaal.”

“Er werd geen rekening gehouden met de verscheidenheid aan motieven die mensen konden hebben om zich niet te laten vaccineren. Velen ervoeren de coronamaatregelen als onrechtvaardig, en toen ze er ook nog eens van werden beschuldigd dat ze het slecht voorhadden met de samenleving, werd hun verzet tegen de overheid deel van hun identiteit. Mensen die tijdens de pandemie in verzet kwamen tegen de maatregelen wantrouwen nu ook de overheid als het gaat om klimaatwetten of steun aan Oekraïne.”

Filosoof en schrijver Désanne van Brederode denkt dat hiermee iets aan het licht kwam dat al jaren aan de hand was. “Deze mensen voelden zich al niet gehoord door instanties, ze waren al langer apolitiek. Ik wil ze niet allemaal over één kam scheren, maar veel Nederlanders die zichzelf ‘spiritueel’ noemen leidden jarenlang een prima leventje zonder zich met politiek bezig te houden en zonder dat de politiek zich al te veel met hén bemoeide. Die mensen hebben de coronamaatregelen als een enorme inbreuk op hun vrijheden ervaren, ze schrokken zich een hoedje dat hun harmonieuze bubbel werd doorgeprikt en ze ineens op verantwoordelijkheden als burger werden aangesproken.”

Marionetten van een alternatieve macht

“Rattenvangers als Thierry Baudet zagen in die groep een enorm kiezerspotentieel, mensen die je verder kon volstoppen met wantrouwen over klimaat, Oekraïne, de Europese Unie. Deze boze burgers wijzen trots de gevestigde macht af, maar ondertussen zijn ze marionetten geworden van een alternatieve macht die zich warm loopt. Ze zijn ook niet meer terug te halen, vrees ik. Politiek is voor hen intrinsiek het kwaad geworden.”

“Ik wil het leed niet bagatelliseren van bijvoorbeeld kleine ondernemers die tijdens de lockdowns hun bedrijf op de fles zagen gaan, en er zijn absoluut fouten gemaakt door politici bij het implementeren van de coronamaatregelen, maar als mensen die maatregelen vergeleken met een dictatuur of oorlogssituatie dacht ik vaak: stap eens een azc binnen en vraag dáár eens wat mensen hebben meegemaakt.”

Schrijnende toestanden

“Dan begrijp je dat het allemaal reuze meevalt. Ik hoorde van een vriendin uit Iran dat de leiders daar deden alsof er helemaal geen virus bestond, en welke schrijnende toestanden dát opleverde. Bij Syrische vluchtelingen proefde ik vooral dankbaarheid dat het virus in Nederland zo grondig werd aangepakt.”

Beeckman: “De manier waarop politici ervoor kozen om schuld en schaamte op te wekken bij de bevolking was in zekere zin effectief, daardoor lieten veel mensen zich vaccineren. Maar zo’n houding wekt onvermijdelijk ressentiment. Rebecca Solnit signaleerde al dat solidariteit bij rampen afneemt wanneer politieke elites in paniek raken, te paternalistisch optreden en te weinig vertrouwen hebben in de kracht van burgers. Dat wantrouwen wordt dan teruggekaatst naar de overheid.”

Helende retoriek

“Vertrouwen kan je terugwinnen door mensen inspraak te geven in burgerraden, vaak ook op lokaal niveau. Vertrouwen heeft een sterke fysieke dimensie: mensen moeten elkaar kunnen ontmoeten. Tijdens de pandemie kon dat logischerwijs niet, alles was immers op afstand geplaatst. Daarom is het broodnodig dat de overheid haar fouten in die periode toegeeft en tot een helende retoriek komt, waardoor mensen zich weer betrokken voelen bij de samenleving.”

“Ik maak me vooral zorgen om de politiek afwijzende houding bij jongeren. Tijdens de pandemie hadden zij grosso modo meer last van de maatregelen dan van het virus: scholen waren dicht, ze konden niet samenkomen, ze konden niet weg van hun ouders om te wereld te ontdekken, ze konden enkel een schijnleven leiden op sociale media. Klachten over mentale gezondheid zijn toegenomen, de wonden van die periode zijn nog altijd niet geheeld.”

Van Brederode: “Als jonge mensen mentale klachten krijgen van vertraging, dan is dat probleem veroorzaakt door eerdere generaties. Die hebben namelijk een cultuur gecreëerd met allerlei onuitgesproken aannames: een feestje is pas een feestje met meer dan vijftig gasten, vakantie moet per se aan de andere kant van de wereld worden gevierd, alles moet snel en overdadig en spectaculair.”

“Het leven onder de coronamaatregelen was absoluut zwaar en zorgelijk, maar ik mis wél die vertraging. Contacten waren zo gerantsoeneerd dat je bij gesprekken meer de diepte in ging, je had de tijd om ontmoetingen te laten bezinken. En nu kan dat niet meer, omdat het jachtige leven weer is begonnen.”

Verandering, versobering, vertraging

“Denkers als Hartmut Rosa pleiten al jaren voor vertraging: het gaat mis in onze maatschappij als we wél eisen dat mensen bewuste keuzes maken maar ze niet de tijd krijgen die daar voor nodig is. In de zomer van 2020 hing er iets in de lucht van verandering, versobering, gezonde vertraging. Waarom helpen we elkaar niet om die vertraging vast te houden, waarom zien we die verandering niet meer terug in de maatschappij? We hebben het er liever niet meer over, we zijn overgegaan tot de orde van de dag.”