“Wat is er mis met me? Vul hier de zelftest in”, column DS, 22 juni 2023

“Het is een nieuwe trend op Tiktok: jongeren zoeken naar filmpjes die verklaren aan welke mentale aandoeningen ze zouden lijden, zoals autisme, ADHD, een depressie, een angststoornis. Ze ontdekken eenvoudige zelftests, waarmee ze zichzelf een diagnose kunnen toekennen. Die tests peilen naar vrij banale kenmerken, zoals concentratieproblemen, stiptheid, sociale interacties. Enkele kenmerken volstaan om een twijfelachtig label te krijgen. Specialisten waarschuwen terecht voor de risico’s, waaronder foute diagnoses en gebrekkig zelfinzicht.

De zoektocht naar een diagnose is eigenlijk een identitaire vraag: wie ben ik en waarom ben ik zoals ik ben? Vandaar dat diagnoses, hoe onaangenaam ze ook klinken, een opluchting zijn. En je het gevoel geven dat je niet alleen bent.

Vragen naar identiteit worden hier vanuit twee denksporen opgelost: een hang naar wetenschappelijke zekerheid en een blik naar de innerlijke beleving. Dergelijke tests zijn pseudowetenschappelijk. Maar pseudowetenschap is het eerbetoon van de charlatan aan de deskundige, om François de La Rochefoucauld te parafraseren (‘l’hypocrisie est l’hommage que le vice rend à la vertu’) . Wetenschappelijke kennis vormt het referentiepunt, ze biedt de enige zekerheid in een verwarde wereld. Psychiatrie is een ernstige zaak, die een gespecialiseerde opleiding vereist. Psychiaters kunnen wel diagnoses stellen, maar die vereisen een complexe methode, veel tijd, aandacht en omzichtigheid.

Diagnoses mogen ook niet reductionistisch worden aangewend; alsof verdere bevraging niet meer nodig zou zijn. Simplistische zelftests lijken een doorgeslagen variant van zo’n reductionistische visie, die in medische praktijken kan opduiken.

In Nederland bekritiseerde de jonge aspirant-filosoof Syb Faes het nefaste gebruik van cijfers bij medisch onderzoek. Faes leed onder een eetstoornis. Bij elk medisch bezoek maten artsen zijn gewicht om te bepalen hoe het met hem ging. Faes vond het verschrikkelijk. Telkens vreesde hij dat cijfertje, dat alleen schijnkennis gaf over zijn welzijn. Hij vergeleek die praktijk met een absurd gebruik van een trechter: je giet een brede waaier aan gegevens naar beneden. Je draait de trechter om en probeert door het dunne buisje weer naar het geheel te kijken. Dan kun je niet meer zien wat er speelt. Cijfers lijken zoveel zekerheid te bieden, dat andere invalshoeken overbodig worden.

Hetzelfde geldt voor een reductionistische toepassing van diagnoses. En als die ook nog eens oneigenlijk en ongenuanceerd gebeuren, verblinden ze meer dan ze verhelderen. Ze dreigen daarbij een selffulfilling prophecy te worden: je begint meer op de kenmerken te letten die bevestigen wat je zoekt.

Ten tweede lijkt het antwoord op wie je bent helemaal in jezelf te liggen, in de werking van je geest. Daar ontdek je hoe neurologie je denken bepaalt, hoe trauma’s je gevoelens beïnvloeden, hoe persoonlijkheidskenmerken je gedrag aansturen. Je kijkt naar binnen, want het zekere vertrekpunt is wat je geest produceert. De hedendaagse gedachte dat ‘ieder zijn waarheid heeft’, drukt hetzelfde uit.

Met een kritische blik naar binnen is niets mis. Maar het etiket dat bij jezelf schijnt te horen, belicht maar een klein deeltje van wat je bepaalt. Dat omgeving meespeelt in het leven – sociale relaties, culturele voorkeuren, sociale en economische posities, levensbeschouwing en gewoonten, het tijdsgewricht- dat alles valt buiten beeld. De psychologische taal biedt geen woordenschat om daarover na te denken. En dat de oplossingen voor de verwarring deels buiten jezelf liggen, is een blinde vlek: betere persoonlijke relaties, andere leef- en eetgewoonten, positieve sociale praktijken en grotere economische zekerheid.

Tot slot valt me op dat diagnoses worden aangewend om verantwoordelijkheid te ontduiken. ‘Trek het u niet aan, ik heb ADHD’, zegt een jongeman nadat hij publiek grof tegen me was. Zo hoeft hij zich niet te verontschuldigen. Hij hoeft verder niet over zijn gedrag na te denken. Dat lijkt handig, maar het heeft nadelen, want sociale omgang impliceert bijsturing: uit de reacties van anderen leer je hoe je je moet gedragen. Dat gebeurt met vallen en opstaan. Als je je niet laat corrigeren (‘niets aan te doen, ik heb een aandoening’) mis je die gelegenheid. En dat is jammer, want samenleven is lastig. Met de moeilijke momenten in het leven omgaan is dat ook. Je hebt heel wat handvatten nodig. Geen abstracte begrippen, maar heldere ideeën en praktijken. Pseudo-psychologische diagnoses helpen niet. Ze zijn eerder een symptoom van deze tijd dan een oplossing voor mentale problemen.”

Deze column verscheen in De Standaard op 22 juni 2023.

“Haal je identiteit niet uit je job”, column DS, 16 juni 2022

“Burn-out neemt pande­mische vormen aan. Er zijn wellicht veel verklaringen en interpretaties. Eén model legt de nadruk op de rol van identificatie: mensen zien zichzelf als hun werk, ervaren moeilijkheden op hun werk als een persoonlijk ­falen en komen zo in een negatieve spiraal terecht, zoals de artikelenreeks van Nathalie Carpentierin ­deze krant al liet zien. 

Bij elke identificatie zijn er drie beelden die elkaar beïnvloeden, volgens de Franse sociologe Nathalie Heinich: hoe je naar jezelf kijkt (zelfperceptie), hoe je je voorstelt aan de buitenwereld (presentatie) en hoe die buitenwereld naar jou kijkt ­(designatie). Die drie veranderen voortdurend: hoe je bekeken wordt, verandert je zelfbeeld en je houding tegenover anderen, bijvoorbeeld. Heinich gebruikt haar concept om de levensloop van (vrouwelijke) kunstenaars te analyseren. Het is ook interessant om de betekenis van werk te ­begrijpen.

Op de vraag wie je bent, volgt vrij snel de vraag naar de job die je uitoefent. Je bent in hoge mate wat je doet. Met de moderniteit werd de baan een ­belangrijker element van de identiteit. Ze vervangt de sociale status die vroeger uit familiebanden of ­gemeenschapsfuncties werd afgeleid. Zo illustreert de job bij uitstek de sociale mobiliteit. Voor vrouwen geldt dat nog meer. Ze zijn méér dan dochter, echtgenote, moeder. 

‘Je bent je job’ heeft ook een keerzijde. Wie ben je nog als je werkloos bent, of als je niet kunt werken? Een job is meer dan een job: het is een bron van levensvervulling. Precies dat ideaal draagt bij tot burn-out, ­aldus Jonathan Maselic, in The end of burn-out. Why work drains us and how to build better lives. Volgens Maselic treft burn-out niet alleen mensen die perfectionistisch handelen. Maar vooral wie verwacht dat werk een dieper verlangen naar betekenis inlost. Je geeft je hart en je ziel; dus hoop je dat je ziel vervuld wordt. Alleen is het twijfelachtig of betaald werk die rol kan waarmaken. 

Maselic herstelde zelf van een zware burn-out. Hij vermoedt dat de diagnose zo vaak valt, omdat dat verdict relatief minder lastig is voor een hardwerkende mens. Liever een burn-out dan een depressie. Of liever een werkprobleem dan een confrontatie met de meer existentiële ontreddering. Of liever overwerkt dan overbodig, voor wie, naar het woord van David Graeber, een ‘bullshit-job’ heeft (een repetitieve, slechtbetaalde, onbevredigende baan). 

Bedrijven moedigen de verwarring tussen wie je bent en wat je doet aan, om de productiviteit op te drijven: jij hebt een missie! En dus vervagen de grenzen: dit is toch geen ­labeur, maar passie! Op de werkvloer richt men ontspanningsruimtes in: pingpongtafels, meditatiehoekjes en koffieruimtes. De boodschap is duidelijk: hier vind je alles om optimaal te zijn, en dus te functioneren. ­Natuurlijk is een fijne werkomgeving ­belangrijk. Alleen heb je het recht om wat je gelukkig maakt niet op het werk te zoeken. In zijn boek noemt Maselic deze sluipende ­bedrijfscultuur een kolonisering van het innerlijke leven. Een deel van het antwoord op de burn-out kan zijn dat je beseft méér te zijn dan het werk dat je doet. 

Identiteit is ook hoe je je voorstelt aan de buitenwereld. Gedreven werknemers erkennen niet graag dat ze het moeilijk hebben. Hun onbehagen maakt hen wel onaan­genamer in de omgang. Maselic vermeldt drie elementen van burn-out: uitputting die niet door rust opgelost raakt, ­cynisme (minder ­betrokkenheid, negatieve houding tegenover anderen), en ­gevoelens van nutteloosheid en inefficiëntie. Die drie symptomen bouwen geleidelijk op, tot de spreekwoordelijke druppel. 

Maselic beschrijft ook zijn gedrag in de aanloop naar de burn-out: ­ ­superioriteitsgevoel tegenover minder presterende collega’s, woede en frustratie, cynisme, botheid. De schijnbaar perfecte performer moest zijn kwellingen verbijten, en werd een lastige collega. Burn-out is geen kwestie van één individu, maar van een dynamiek tussen mensen. Hoe voel je je bekeken op de werkvloer? Als een kracht en als een risico. 

In het hedendaagse winstmodel wordt een werknemer als een risicovolle investering beschouwd, als een persoon die veel geld kost en het liefst zo veel mogelijk oplevert. De ­financiële risico’s wentelen bedrijfsleiders het liefst op de werknemer af. Die moet voortdurend verantwoorden wat hij doet. Mede daarom ­nemen de administratieve lasten toe. In de ogen van het personeel zijn dat overbodig, nodeloos controlerende taken. 

Structureel vermindert de werk­gever zijn kosten door tijdelijke contracten. Personeel dat tekortschiet, kan goedkoper afvloeien. Voor de flexibele werker wordt het leven zo risicovoller. De freelance-economie zingt de lof van de vrijheid: je kunt werken waar en wanneer je wilt. Maar met die autonomie komt ­precariteit. Hoe vrij ben je als je elk baantje moet aanvaarden om rond ­te komen? 

Kortom, het ideaal dat werk ­belooft – een identiteit, levens­vervulling – botst met de harde ­realiteit, met de berekenende, ­afstandelijke logica die tal van ­domeinen in de samenleving regelt.”

Deze column verscheen in De Standaard, op donderdag 16 juni 2022.

“Als vrouwen klauwen”, column DS, 18 maart 2021

“Elke dag hoor je over geweld ­tegen vrouwen: op straat, in ­familiale kring, in het publieke domein. Die aandacht is ­terecht. Vrouwen worden nog vaak ­getroffen door allerlei soorten wan­gedrag. De grote meerderheid van ­(fysieke) gewelddaden plegen mannen. Hoe zwaarder het geweld, hoe vaker de plegers mannen zijn, wijst onderzoek uit. Maar deze drama’s mogen niet verhullen dat ook vrouwen gewelddadig kunnen zijn, en mannen soms moeten incasseren.

Eén op de vijf vrouwen is slachtoffer van partnergeweld en één op de zeven mannen. Dat onthutsende cijfer komt naar voren in de Canvas-docureeks Als je eens wist. Het vooroordeel dat leden van de ene groep, de mannen, per definitie de agressors zijn en de anderen, de vrouwen, altijd alleen de gedupeerden, klopt dus niet. In de eerste aflevering kwam een mannelijk slachtoffer van partnergeweld aan het woord. Jarenlang schaamde hij zich te erg om hulp te zoeken. En hij vreesde dat zijn partner zich als slachtoffer zou opstellen, mocht hij zich fysiek verdedigen.

Zuivere gevallen van slachtoffer versus dader bestaan, maar het gaat om een minderheid. Vaak is de situatie erg complex en zitten mensen in een destructieve dynamiek gevangen. Deze complexiteit gaat verloren omdat mensen duidelijk willen oordelen. Ze zoeken naar een zuiver goede en een zuiver slechte partij. Dat fenomeen valt op bij conflicten tussen bekende figuren, waarbij het publiek fel verdeeld reageert. Het is dus moeilijk om in te zien dat dezelfde persoon op het ene moment slachtoffer kan zijn, maar op een ander moment assertieve of kwetsende daden kan stellen. Het is alsof deze genuanceerde vaststelling ­iemands slachtofferschap zou miskennen, en dat is taboe. Maar het helpt alle betrokkenen verder om het hele verloop te begrijpen.

Vrouwen als slachtoffers neerzetten, betekent dat ze geen agency, geen handelingsruimte zouden hebben. En als vrouwen zich uitsluitend als slachtoffer beschouwen, blijven ze blind voor het kwetsende gedrag dat ze op bepaalde momenten zelf kunnen vertonen. Ze nemen er geen verantwoordelijkheid voor en beseffen niet hoe ze aan een ­negatieve spiraal bijdragen.

Deze nuances hebben niets te maken met victim blaming, de kwalijke om­kering waarbij het slachtoffer als schuldige wordt neergezet. Dat gebeurt bijvoorbeeld als je gaat beweren dat een verkrachte vrouw het onheil over zichzelf zou hebben uitgeroepen omdat ze in het donker alleen naar huis ging. Zo’n omkering is onaanvaardbaar, omdat daders hun verantwoordelijkheid dan op de ander mogen afschuiven en ze hun eigen misdrijven minimaliseren. Dat is onaanvaardbaar. Elke mens, man of vrouw, is volledig verantwoordelijk voor wat hij of zij doet.

De makkelijke tweedeling tussen de goede vrouwen en de slechte mannen helpt niemand om de ingewikkelde realiteit te begrijpen. Het is een illusie te denken dat geweld zou verdwijnen, als alle mannen – per definitie de slechte groep – hun gedrag zouden veranderen. Niet alle mannen zijn daders, en sommige mannen hebben recht op begrip, steun, hulp. Dergelijke, eenvoudige schema’s bevestigen het probleem dat ze willen bestrijden, want ze bevatten nieuwe vormen van uitsluiting en ­geweld.

Vrouwelijke agressiviteit wordt niet alleen privé miskend. Heldere voorbeelden kan je evengoed in politieke ideologieën vinden. Het nazisme gaf vrouwen alleen een plaats aan de haard. Maar de NSDAP had vanaf het begin vurige aanhangsters. Zij waren fanatieke propagandisten van de nazi-ideologie en faciliteerden de oorlogsinspanning. 

Hetzelfde geldt voor de westerse vrouwen die zich bij Islamitische Staat aan­sloten. In de media worden ze weleens als naïeve, willoze volgers neergezet, misleid door mannen. Ongetwijfeld zijn er vrouwen die in de klauwen ­terechtkwamen van een netwerk waaruit ze niet meer konden ontsnappen. Net zo goed zijn sommige IS-vrouwen echte gangsters. Ze hebben zich doel­bewust en vastberaden als strijdster ­opgeworpen. Ze hebben haatpropaganda verspreid, terrorisme gesteund of zelfs fysiek geweld gepleegd tegenover ‘niet-gelovigen’, ze hebben seksslaven vastgehouden en gevangenen gemarteld.

Het is paternalistisch om te denken dat vrouwen niet tot gruwelijke daden in staat zijn. En het is ook paternalistisch om hen hiervoor niet even verantwoordelijk te houden als de mannelijke plegers van geweld.”

‘Zorgers vormen de basis voor alles’, column DS, 4 feb. 2021

Een crisis openbaart verhoudingen die zich in betere tijden aan het oog onttrekken. In die zin lijkt ze op een kristal: pas als die valt, verschijnen de verborgen breuklijnen. Ervaringen van kwetsbaarheid en afhankelijkheid, bijvoorbeeld, bleven vóór de pandemie makkelijker verstopt. Verhalen over nood, ziekte, lijden, eenzaamheid of dood konden naar de marges van het drukke leven worden verbannen. De werk­omstandigheden van verzorgers, die er wel mee te maken kregen, waren geen dringend gespreksonderwerp.

Die verzorgers hebben het al enkele maanden extra zwaar. Tegelijk werd bij de eerste lockdown duidelijk dat zij de boel draaiende houden. Verplegend personeel, hulpverleners, winkelbedienden, chauffeurs, treinconducteurs, kinderverzorgers, leerkrachten en veel anderen zijn onontbeerlijk. Toch voeren ze een beroep uit dat vaak ondergewaardeerd wordt. Ze hebben weinig status en verdienen relatief weinig. Ze krijgen ook sneller dan anderen met agressie te maken. Die benarde situ­atie hangt samen met politieke en sociale structuren, maar ook met morele prioriteiten. Welke morele begrippen doen recht aan de levensnoodzakelijke praktijken die verzorgende mensen uitvoeren?

Die vraag staat centraal in het werk van de Franse filosofe Sandra Laugier, auteur van onder meer Le souci des autres. Éthique et politique du care (2006). In Vlaanderen is Laugier amper bekend, in Frankrijk is ze een invloedrijke filo­soof. Voor zorg gebruikt Laugier de Engelse term ‘care’, en niet het Franse ‘soin’. ‘Care­’ impliceert een actie­, het betekent zorgen voor. En het behelst een houding: geven om iets of iemand, aandacht hebben voor, zich ergens om bekommeren. Het impliceert ‘taking care’ (wat het Franse ‘soin­’ vat), én ‘caring about’.

Laugier werd geïnspireerd door Carol­ Gilligans In a different voice (1982). In dat werk onderzoekt Gilligan hoe jongens en meisjes morele dilemma’s interpreteren. Niet alleen doen ze dat vaak verschillend. Heel wat psychologen beschouwen abstracte en universele argumenten – die jongens vaker aanhalen – als moreel hoogstaander. Volgens Gilligan gebruiken meisjes dan weer makkelijker argumenten rond verbondenheid en zorg om hun verantwoordelijkheid te bepalen.

Natuurlijk zijn concepten als autonomie, rationaliteit en universaliteit belangrijk in het morele denken, noteert Laugier. Alleen moet er meer pluraliteit komen in wat als moreel waardevol geldt. Ze zoekt een taal om praktijken te belichten die erop gericht zijn om het dagelijkse leven van anderen mogelijk te maken. Daarom ontwikkelt ze het begrip ‘care’. Zo krijgt autonomie bijvoorbeeld een andere dimensie. Een succesvolle zakenman die de wereld rondreist, zegt Laugier, lijkt autonoom, maar zijn levensstijl is slechts mogelijk dankzij de veelzijdige, vaak onzichtbare inzet, de ‘care’, van anderen. Die ‘care’ is vaak in de handen van vrouwen, maar is niet wezenlijk vrouwelijk. Ook mannen kunnen verschillende morele perspectieven innemen.

Daaraan dacht ik toen ik in deze krant het relaas las van voormalig VRT-directeur Harry Sorgeloos (DS 9 juli 2020). Sorgeloos verliet de VRT om geriatrisch verpleger te worden. Hij wist bij zijn overstap dat hij privileges zou kwijt­raken, dat mensen bijvoorbeeld niet meer louter vanwege zijn positie naar hem zouden luisteren. Als verpleger moet hij zich daarentegen voor anderen openstellen. In zijn nieuwe functie constateert hij dat vooral vrouwen voor anderen zorgen. Ook thuis, geeft hij toe. Tegelijk heeft hij nu het gevoel dat hij meer met het leven zelf bezig is, en vindt hij zijn drive in kleine, menselijke dingen, niet meer in persoonlijke ambitie.

Het onderscheid in morele waardering – tussen rationaliteit en autonomie versus ‘care’ – zet zich in de eco­nomische en sociale realiteit door. De manager die meet, kwantificeert en objec­tiveert, lijkt valabeler werk te verrichten. Maar vaak belast de rationele eis tot renda­biliteit het werk van zorgend personeel door administratieve rompslomp te creëren.

Door de lockdowns lijken politici te beseffen dat levensnoodzakelijke beroepen meer ondersteuning verdienen. Dat is fijn, maar er is ook een andere kijk op kwetsbaarheid en afhankelijkheid nodig. Die zijn geen tekenen van zwakte, aldus Laugier, maar maken deel uit van de menselijke conditie. Wie zich daarvan bewust is, voelt zich op een andere manier verantwoordelijk. En niet alleen voor mensenlevens tijdens een pandemie. Bij uitbreiding voor alle levende wezens. ‘Care’ heeft ook een ecologische dimensie. Dat maakt het begrip voor de toekomst alleen­ maar relevanter.

“Als narcisten hun partij gijzelen”, column DS, 21 jan. 2021

“Donald Trump zou een ­eigen‘Patriot Party’ willen oprichten. Hij laat een verdeelde, beschadigde Republikeinse partij achter. Hoe moeten partijen omgaan met falende politici die populair zijn geworden door zich narcistisch te profileren? Die vraag blijft niet beperkt tot Amerika – in Nederland is ook het Forum voor Demo­cratie, de partij die Thierry Baudet in 2016 heeft opgericht, in woelig water terechtgekomen. Een democratie heeft goed werkende poli­tieke partijen nodig. Narcistische politici gijzelen hun partij, en daarmee ook het politieke speelveld.

Hoe verschillend ze ook zijn, Trump en Baudet hebben enkele ­zaken gemeen. Ze lopen over van ­eigendunk. Ze zetten zichzelf graag in de kijker. Beiden onderstrepen ongegeneerd hun superioriteit: zij zijn de beste! Ze verstevigen hun positie in het debat door ­anderen te kleineren en te delegitimeren. Die aanvallende stijl levert spektakel en media-aandacht op. Aan­gezien aandacht inkomsten genereert voor (sociale)mediabedrijven en platforms, domineren zulke figuren de berichtgeving. Dat maakt het makkelijker om kiezers te werven.

Denk aan Trumps houding tijdens de Republikeinse voorverkiezingen in 2016: hij beledigde zowel tegenkandidaten (Jeb Bush) als bevol­kings­groepen (latino’s en vrouwen). In Mijn meningen zijn feiten. De wording van Thierry Baudet geven journalisten Harm Ede Botje en Mischa Cohen talloze voorbeelden van die tactiek: als academicus sabelde de jonge Baudet collega-wetenschappers al grootsprakerig neer: zij hadden er niets van begrepen, alleen hij kon oordelen over waarheid of leugen.

Sociale media creëren bubbels, waarin journalisten, kunstenaars, wetenschappers, politieke tegenstanders feitenvrij onderuit kunnen worden gehaald. In die bubbels communiceren deze politici rechtstreeks met hun kiespubliek. Het politieke bedrijf versmallen ze tot hun berichten en de respons die ze genereren.

Politici als Trump en Baudet bespelen de sociale media handig, maar werden ook populair omdat ze inspelen op een behoefte aan houvast in een snel veranderende wereld. Niet alle burgers ervaren alleen maar voordelen van de economische en culturele globalisering. Dat zien centrumrechtse, gematigd conservatieve politici ook, en ze pleiten geregeld voor respect jegens de verliezers van de globalisering. Maar omdat hun eigen conservatief-liberale denkkader amper een inhoudelijk alter­natief biedt, leggen ze de verantwoordelijkheid voor de crisis bij linkse partijen, de media, de culturele wereld. Ze vergeten graag dat rechtse, conservatieve partijen al jaren participeren aan de macht, ook in Europa. 

Het conservatieve denken is een lege doos geworden, waarop Trump en Baudet dansen. Ze presenteren handig een verhaal over het gemis aan respect dat ze zelf vanwege de elite ervaren, en suggereren dat ze het lot delen van veel ‘gewone mensen’. Zo houden ze de verliezers van de globalisering een spiegel voor en spreken ze een deel van het kiespubliek aan dat gematigde, conservatieve politici nog moeilijk bereiken.

Trump heeft geen ideologisch verhaal die naam waardig. De belezen Baudet lijkt filosofisch rijker. Als jonge­man werd hij beïnvloed door zijn Leidse docenten Paul Cliteur en Andre­as Kinneging, en door Roger Scruton en Theodore Dalrymple. Maar Baudet evolueerde van een conservatieve denker naar een blank-nationalistische politicus. In campagnes heeft hij over ‘migratiegekte’ en ‘klimaatwaanzin’. Hij won een fanatieke achterban, met mensen die opponenten uitschelden en intimideren. Uiteindelijk ziet Baudet overal complotten: de Europese Unie wil de Europese beschaving vernietigen, immigratie dient om het blanke Europa te vervangen, en de covid-crisis is opgezet spel.

Samenzweringstheorieën doen vandaag opgeld. Eigendunk en ideologische leegte versterken de charme van die verhalen. Botjes en Cohen tonen hoe Baudet opgesloten zit in zijn idee van superioriteit en zijn gevoel van miskenning. Hij heeft grotere, duistere tegenkrachten nodig om te verklaren waarom hij niet de leiding­gevende rol speelt die hij meent te verdienen: hij wil Nederland redden, maar anderen, ‘verraders’, verhinderen dat. Tegelijk interesseert de buitenwereld hem te weinig om gedegen politiek weerwerk te leveren.

Kortom, met politici als Trump en Baudet delven traditionele conservatieve partijen hun eigen ondergang. Op korte termijn lijkt het een goed idee om zulke politici een forum te geven. Ze zijn verbaal en retorisch sterk; ze zijn niet bang voor conflict. Ze slagen erin om zich te omringen met een schare heel trouwe kiezers.

Tot het fout loopt. Toegeven dat hij een fout heeft gemaakt, zijn verantwoordelijkheid nemen: dat doet zo’n politicus niet. Hij heeft geen enkel­ inzicht in zijn eigen agressieve stijl: elke gewelddaad komt van buitenaf. Als het misloopt, stelt hij zich op als martelaar, en trekt hij ten aanval tegen de boze buitenwereld. Hij eist onvoorwaardelijke loyaliteit van zijn medestanders. Die strategie dient wel zijn belang, maar niet die van zijn partij, niet die van het land.

In een democratie moet een partij samenwerken met opponenten, ze heeft een beleidsvisie en een brede achterban nodig. Op een clubje overtuigde gelijkgezinden bouw je geen samenleving. En voorbij alle poli­tieke tegenstellingen willen mensen waardigheid: een verhaal dat grote groepen in de samenleving die waardig­heid ontneemt, heeft geen toekomstperspectief.”

Deze column verscheen in De Standaard op 21 januari 2021.

Argwaan is geen kritisch denken, column DS, 29 okt. 2020

“Rond de covid-epidemie circuleert heel wat informatie op sociale media. Niet alle informatie is even betrouwbaar. In het tv-programma Zondag met Lubach nam de Nederlandse komiek Arjen ­Lubach de malafide platformen, de ­desinformatie van ‘de online fabeltjesfabriek’ in de maling: honderdduizenden gebruikers surfen van het ene naar het ­andere filmpje waarin influencers beweren dat de corona-epidemie nepnieuws is, dat vaccins straks een chip bevatten waarmee de overheid burgers controleert, of dat ‘de elite’ satanische, pedofiele netwerken onderhoudt. Ook Vlaamse influencers delen gretig deze verhalen.

Lubach probeerde het succes van ­deze verhalen te achterhalen. Mensen houden van sensatie. En sociale platformen willen zo lang mogelijk de aandacht van kijkers capteren om advertentiegeld te verdienen. Ze hanteren ­algoritmes die de verspreiding van spectaculaire, extremere verhalen bevorderen. Gebruikers denken intussen dat ze neutrale, belangeloze informatie lezen, maar dat klopt niet. Ze zitten opgesloten in een verdienmodel dat geen rekening houdt met waarheid of feiten. Lubachs uitleg klopt, maar er is een breder, langer proces dat het negeren van feiten in de hand heeft gewerkt.

Eén voedingsbodem is de idee dat ­elke interpretatie van kennis – en dus elke aanspraak op waarheid – slechts een gevolg is van een machtsstrijd, ­zoals een aantal postmoderne denkers meende (en vooral hun minder getalenteerde volgelingen al te eenvoudig toepassen). Dit thema kaartte ik vijf jaar geleden aan in mijn boek Macht en onmacht. Als je waarheid opvat als een kwestie van machtsverhoudingen, heb je weinig oog voor de criteria van kritisch onderzoek op zich – de methoden, bronnen en de werkwijze om waar van vals te onderscheiden.

Denken in termen van macht creëert morele verschillen: als de algemeen erkende waarheid slechts voortvloeit uit een machtsstrijd, dan bestaan er verzwegen, onuitgesproken, ‘echt ware’ ideeën die nergens aan bod komen. De ‘onderdrukte waarheid’ wordt de waarheid van de onderdrukten. Deze ongelijkheid valt alleen te corrigeren door de bestaande machtsrelaties te contesteren. Complotdenkers hebben deze manke logica overgenomen: ze geloven dat een elite het onderdrukte, genegeerde volk manipuleert. Ze gaan eraan voorbij dat elk waarachtig onderzoek – wie het ook bedenkt – aan bepaalde criteria moet voldoen.

Deze visie op waarheid en macht gaat gepaard met een moreel superioriteitsgevoel: de complotdenker beschouwt zichzelf als de moedige, strijdende mens die zich tegen ‘de elite’ ­verzet. Hij probeert tenminste ‘echt’ kritisch te denken, terwijl de andere mensen ofwel goedgelovige dwazen zijn, ofwel deel uitmaken van het complot.

Nu is het belangrijk om overheid en media kritisch te benaderen. Alleen verwarren complotdenkers argwaan met kritisch denken – precies omdat ze geen criteria voor waarachtigheid hanteren. Argwaan betekent dat je vermoedt dat anderen te kwader trouw handelen. Bij kritisch denken kun je vaststellen dat anderen zich vergissen, dat hun insteek beperkingen heeft, of dat ze een andere visie verdedigen dan de jouwe. Maar je vertrekt niet van het vermoeden dat ­anderen de samenleving intentioneel schade willen berokkenen.

Samenzweringstheorieën floreren in tijden van onvoorspelbare veranderingen. Elke complotdenker veronderstelt dat grote gebeurtenissen grote oorzaken moeten hebben; dat een diepe ­crisis wel het gevolg moet zijn van ­iemands intentie, van iemands uitgevoerde plan. Want toeval en chaos zouden zulke omwentelingen nooit kunnen verklaren. Heel wat mensen weigeren te aanvaarden dat lijden en ellende doelloos en onopzettelijk voorkomen. Maar het stormt mondiaal zonder dat één partij of één groep mensen aan het roer staat. Globalisering, kapitalisme en technologische ontwikkelingen brengen een dynamiek op gang die geen enkele deelnemer helemaal overziet. Dat is een beangstigende gedachte waar mensen mee moeten leren leven.

De laatste jaren komt bij al die factoren nog de grootschalige fabricatie van leugens bij, bijvoorbeeld vanuit QAnon, een extreemrechtse complottheorie die bepaalde politici, onder wie Joe Biden, van pedofilie beschuldigt. Niemand weet precies wie hier achter zit. Maar volgens deze theorie zouden de aanhangers van Trump door de deep state ­(geheime machtsorganisaties) geviseerd worden. Hier worden mensen die zich onmachtig en benadeeld voelen, gemanipuleerd om politieke machts­relaties te beïnvloeden.

Wat valt eraan te doen? De verdienmodellen van sociale media die de fabeltjesproductie stimuleren, moeten op de schop. Verder is het bijzonder moeilijk om complotdenkers te corrigeren, omdat hun denkwijze immuun is voor kritiek: dat academici, politici of journalisten hun complottheorie ofwel negeren ofwel weerleggen, bevestigt voor hen de waarheid ervan. Complotdenkers belerend toespreken, helpt dus niet. Vooral omdat heel wat onder hen zich al miskend voelen. Vanuit hun ­eigen onvermogen projecteren ze een almacht op de ander. Als je hen wil overtuigen, moet je rekening houden met hun verlangens en bezorgdheden. En met hun drang om erkend te worden als valabele, kritische burgers. Met wat geluk zit daar enig potentieel.”

Deze column verscheen in De Standaard op 29 oktober 2020.

‘Waarvoor ben ik dankbaar?’, column Knack, 24 juni 2020

Dit is de laatste column uit de reeks ‘De vraag van Tinneke Beeckman’, die in Knack liep van september 2019 tot juni 2020.

“Waarvoor ben ik dankbaar?

Toen ik mijn boek over Spinoza had afgewerkt, overviel me een overweldigende ervaring van dankbaarheid. Ik wandelde op de Kalmthoutse heide en wist dat ik de academische wereld zou verlaten. Het was een warme julidag. Het licht, de lucht, de bomen: alles zinderde. Ik keek op; ik wist me diep verbonden met de natuur die me eindeloos oversteeg en voelde een diepe dankbaarheid voor die buitengewone schoonheid, voor het leven. Nadien bleef de herinnering aan dat gevoel me vertrouwen geven, hoewel ik niet wist waar ik terecht zou komen.

Sindsdien sta ik elke dag even stil bij de mooie dingen, vooral in moeilijke tijden. Dankbaarheid is een vreugde, een liefde. Ik zie haar niet als een plicht. Immanuel Kant deed dat wel. Maar niemand vraagt ten slotte om geboren te worden, denk ik. Elk leven lijkt me een gunst, en wie een gunst geniet is geen schuldenaar. Dankbaarheid eert de generositeit, terwijl een verschuldiging een ongemakkelijk gevoel opwekt. Alsof je een schuldeiser moet vrezen die zijn vereffening ophaalt.

Bij dankbaarheid draait het om de vreugde die ik voel. Hoe anderen hun erkentelijkheid beleven, daar bemoei ik me niet mee. En als ‘dank’ iets is dat je vooral verwacht te ontvangen, reageer je zelf als een schuldeiser en mis je de essentie.

Dankbaarheid is cruciaal, maar wordt vaak veronachtzaamd. Bij prijsuitreikingen zoals de Oscars worden winnaars aangemaand om hun bedankingen bondig te houden. Anders zappen kijkers weg. En, waarom zou je benadrukken dat je niet alles in je eentje hebt bereikt?

Maar dat is juist het punt: wie veel bereikt, dankt dat aan zijn eigen inspanningen, maar ook aan de lasten die anderen droegen. Naast geslaagde bedrijfsleiders staan bekwame adviseurs, naarstige bedienden en meestal liefdevolle partners. Zonder de toewijding van ouders en grootouders waren de toppers allicht niet zo succesvol geweest. Wie eerlijk is, beseft het: zonder die ene lerares, zonder het werk van die politieke partij of beweging, zonder de inspiratie van die denker … was het anders gelopen. Dankbaarheid komt met inzicht en zelfkennis. Het is zelfs onontbeerlijk als je voor jezelf zorg wil dragen.

Marcus Aurelius begint zijn ‘Persoonlijke notities’ dan ook met een uitvoerige opsomming: hij benoemt al wie vanaf zijn jeugd tot zijn ontwikkeling heeft bijgedragen. Hij eindigt met de hulp van de goden en het gelukkige toeval. Met die erkentelijkheid opent hij het gesprek met zichzelf dat hij doorheen het boek voert en dat naar een innerlijke vrijheid leidt.

Deze stoïcijnse dankbaarheid is een levenskunst. Marcus Aurelius zoekt voortdurend het beste in zichzelf, en wil daarbij het juiste perspectief vinden. Ik probeer te doen zoals hij, en noteer elke dag schijnbaar gewone, maar opmerkelijke dingen. Ik kijk naar genereuze mensen als ik een rolmodel zoek, en ik blijf zelden hangen in spijt.

Niet iedereen bejubelt de dankbaarheid, want ze zou een schijnvoorstelling kunnen zijn. Wie ‘dank u’ zegt, denkt eigenlijk ‘nog’!, suggereert La Rochefoucauld (1613-1680). Ik geef toe, dat kan het geval zijn. Bij mij als er drankjes en lekkere hapjes worden opgediend.

Zelf ben ik oprecht dankbaar voor wie me kansen heeft gegeven, vaak zonder zekerheid dat ik het waard was. Elke dag opnieuw pluk ik daarvan de vruchten. Helaas zijn sommige groothartige beschermers er niet meer. Hen écht danken kan ik niet, maar ik probeer hun bezieling te behouden door er te zijn voor wie er nu is.

En als ik in een goede bui ben, voel ik dankbaarheid tegenover mensen die me hebben tegengewerkt. Hun gedrag heeft me aangespoord om me te ontwikkelen, om me te tonen. Dat zij andere bedoelingen hadden, maakt niets uit. Wat ertoe doet, is het verhaal dat je zelf maakt. En de mogelijkheden die je benut om je levenservaringen een betekenis te geven.”

“Schaken met narcisten”, DS, 10 april 2020

“Verplegers en artsen, werknemers in grootwarenhuizen, chauffeurs, vuilnisophalers en bedienden in andere cruciale sectoren krijgen vlot dankbetuigingen. Terecht, want zonder hen zou de samenleving tijdens deze corona-crisis niet blijven draaien. Deze mensen doen hun werk zonder morren. Ze zetten zich onversaagd in voor anderen, met gevaar voor het eigen leven.

Waarom kregen ze die dankbetuigingen niet vaker, voor de corona-crisis? Waarom werden kwaliteiten als verzorgend, plichtsbewust, gewetensvol, empathisch en solidair niet méér beloond? Waarom hebben deze beroepen niet méér aanzien (artsen uitgezonderd)?

Het antwoord hierop is complex. Wat bijvoorbeeld meespeelt is dat deze mensen vaak ofwel betaald worden met gemeenschapsgeld ofwel gewone werknemers zijn; ze kunnen moeilijk claimen dat ze winstcijfers vermeerderen. Hun meerwaarde is moeilijker te meten; het gaat over de kwaliteit van het leven zelf.

Iets voor zichzelf claimen, dat doen deze mensen alleen als de nood heel hoog zit. En dat terwijl de hyperindivualistische, kapitalistische maatschappij vooral diegene beloont die zichzelf fel promoot en zich minder om anderen bekommert.

Bedrijfspsycholoog Tomas Chamorro-Premuzic bijvoorbeeld toont aan dat incompetente, maar charismatische en narcistische mensen relatief makkelijk leiderschapsfuncties bereiken. ‘Just do it’ lijkt het motto: breng zelfverzekerd ‘jouw’ verhaal. Zet je wonderlijke kwaliteiten in de verf ook al bezit je ze niet helemaal. En als het fout loopt, schuif je de nare gevolgen zoveel mogelijk af op anderen.

Je herkent zo’n showman – of vrouw – aan de loop die hij of zij met de waarheid neemt. Nu zullen wel wat mensen eens de feiten over hun saaie werkdag opsmukken, of een overdreven compliment geven om iemand plezier te doen. Het is niet geheel onschuldig, maar zulke kleine verzinsels gaan niet ten koste van anderen. Dat is anders bij het manipulatieve, narcistische liegen; de narcist beweert onwaarheden over zijn verleden en hemelt zijn prestaties, intenties en relaties op. Dit gedrag heet ‘gaslighten’: de narcist lijkt vol zelfvertrouwen. En hij bombardeert je zo overtuigend met zijn halve en hele leugens, dat je aan je eigen oordeel begint te twijfelen. Je wordt meegesleurd in het leugenachtige beeld dat de narcist van zichzelf ophangt.

Dat is de spanning vandaag de dag: de neuroticus, waar Freud het over had, voelt angst, schuld en schaamte over zijn verlangens. Hij lijdt niet alleen onder zijn gedrag. Maar hij gaat ook gebukt onder zijn fantasieën, dus zonder dat hij in de realiteit iemand schade berokkent. Freud leefde wel in een strenge Victoriaanse periode. En die is duidelijk voorbij. De hedendaagse narcist heeft het omgekeerde profiel: hij voelt geen angst, schuld of schaamte, al gedraagt hij zich egoïstisch en leugenachtig. De Freudiaanse neuroticus werd verpletterd door zijn geweten, zijn superego. De narcist heeft weinig superego. Hij heeft vooral veel ego: ‘ik, ik, ik’.

Wie zo in het leven staat, heeft anderen weinig te bieden. In tijden van crisis wordt duidelijker wie echt iets voor anderen betekent. Toch zal er meer nodig zijn dan een pandemie om de narcistische mindset in te tomen. Misschien kan één ding al helpen: egocentrische mensen niet meer de aandacht geven waar ze om smeken. Want zij zijn er alleen op gericht om bewondering voor zichzelf op te wekken. Zelfs negatieve aandacht is welkom; bij kritiek verdraait zo’n persoon het perspectief tot hij (of zij) zich als slachtoffer kan profileren.

Daarom moet je schaken met een narcist, legt de Britse auteur Stephen Fry uit: doe de zet die je tegenstander het minst wil dat je maakt. En die ergste zet voor de narcist is niet dat je hem bekritiseert, maar dat je niet meer reageert. Want de narcist kwijnt weg als hij wordt genegeerd. Een duurzaam applaus voor de stille, genereuze werkers en een oorverdovende stilte voor de aandachtzoekende, egocentrische schreeuwers: zou dat geen goed voornemen zijn voor post-corona tijden?”

Deze tekst verscheen in De Standaard op vrijdag 10 april 2010.

“De Vraag van Tinneke Beeckman” in Knack

Vorige week werd mijn wekelijkse column in Knack onderbroken voor uitgebreide berichtgeving over het coronavirus.

Deze week verschijnt de column opnieuw. Elke tekst beantwoordt een persoonlijke, filosofische vraag, zoals ‘Waarom vergeef ik zo moeilijk?’, het thema van deze week. Ik zoek een antwoord met de hulp van Vladimir Jankélévitch, Martha Nussbaum en Seneca.

“Meghan en Harry moeten burger worden”, column DS, 16 januari 2020

“De saga rond Harry en Meghan toont (opnieuw) dat de monarchie een wreed, oubollig instituut is. De aristocratie vertrekt van een ongelijkheid die haaks staat op de democratie, schreef ik hier al eerder (DS). Maar daarnaast speelt de houding van de bevolking. Die staat eerder ambivalent dan welwillend tegenover haar royals. Want wie privileges heeft, wordt pas geliefd indien hij ook opofferingen brengt. Anders mort het volk. Royals die al te vrij, rijk en gelukkig willen zijn, worden makkelijk het doelwit voor negatieve commentaar.

Die ambivalentie is inherent aan de monarchie, maar door de massamedia klinkt ze feller. Ambivalentie betekent dat de monarch zowel met een bijzondere liefde als met een bijzondere strengheid wordt bejegend. De liefde was vroeger zelfs ‘deference’, een onderdanige bewondering. Monarchen kregen bijzondere krachten toegemeten, waardoor ze het land konden beschermen. Mensen geloofden dat de (Franse) koning hen bijvoorbeeld kon genezen door hen aan te raken (aldus Marc Bloch). Dit soort bijgeloof is verdwenen. Daarmee is ook de aanbidding verminderd. Toch is er nog een uitzonderlijk respect; protocollaire regels illustreren dat de monarch letterlijk en symbolisch op iedereen voorrang heeft.

Maar tegenover die liefde staat heel wat dwang. Bij voorrechten horen plichten. Een bijna wreedaardige beperking is dat koningin Elizabeth II nooit mag tonen wie ze is. Tijdens haar ontmoetingen mag ze alleen handjes schudden, glimlachen en neutrale opmerkingen maken. Elizabeth gedraagt zich dan ook afstandelijk. Ze lijkt behept met een Britse ‘stiff upper lip’. Maar haar terughoudendheid is fundamenteler; ze hoort bij de ‘twee lichamen’ van de soeverein; de koningin is een publieke persoon (dit is haar heilige functie) en een private persoon. Als soeverein incarneert ze de ‘body politic’, de staat, de gemeenschap. De koningin is dus een mens. Maar door een heilig ritueel tijdens de troonsbestijging wordt ze méér dan gewoon Elizabeth. Voortaan beleeft ze niet alleen haar persoonlijke leven, maar belichaamt ze een eeuwige functie. Hoe meer de koningin haar persoonlijke karakter – de echte Elizabeth – verbergt, hoe beter ze haar functie uitoefent, en hoe meer macht ze verwerft.

De huidige koningin Elizabeth wordt alom geprezen omdat ze dit al bijna 70 jaar uitstekend doet. In de buitenwereld weet niemand wie ze echt is; Alan Bennett suggereert in de geestige novelle ‘De ongewone lezer’ dat er weinig te kennen valt. Maar dat doet er niet toe. Burgers zien dat de koningin offers brengt. Altijd roept de plicht. Soms ziet ze er een beetje gelukkig uit, maar met mate.

Elke royal die probeert om als persoon naar voren te treden, wordt afgestraft. De gekwelde prinses Diana wilde een hartenkoningin zijn. Ze werd populairder naarmate ze ongelukkiger was. Maar ze gaf ook interviews over haar intieme leven, en met haar scheiding verloor ze haar koninklijke titels. Want de monarchie verdraagt weinig individualiteit.

De bevolking wil dus wel respect opbrengen, maar alleen wanneer royals voldoende inspanningen leveren. Begin jaren ‘90 vond prins Charles zijn romantische geluk belangrijker dan zijn functie; zijn perikelen werden breed uitgesmeerd in de tabloids en door miljoenen mensen gelezen. Tabloids gebruiken het excuus dat royals belastinggeld krijgen. Dit is de moderne formulering van de ruilhandel rond privileges. De generositeit van de bevolking is dus voorwaardelijk; haar respect kan snel in minachting omslaan.

Nu verschijnt Meghan Markle. Ze is een moderne, Amerikaanse vrouw. Ze heeft eigen levensstijl, waarover ze vroeger blogde. Ze reflecteert waarschijnlijk niet over de leer van de twee lichamen van de vorst, maar ze wil hoe dan ook niet in zo’n keurslijf. Ze wil samen met haar man zichzelf zijn, vrij. Dat kan niemand haar kwalijk nemen. Welke hedendaagse mens wil volgens eeuwenoude tradities leven? De vraag is of Harry en Meghan hun koninklijke titels mogen behouden. Misschien lijkt het aanvaardbaar dat ze op die manier financieel onafhankelijk kunnen zijn. Maar dit impliceert een uitverkoop van de koninklijke status, die de monarchie aantast en de kritische media-aandacht niet zal wegnemen. Eigenlijk is er maar één uitkomst; gewoon burger worden.”

Deze column verscheen op donderdag 16 januari 2020 in De Standaard.