“Haal je identiteit niet uit je job”, column DS, 16 juni 2022
“Burn-out neemt pandemische vormen aan. Er zijn wellicht veel verklaringen en interpretaties. Eén model legt de nadruk op de rol van identificatie: mensen zien zichzelf als hun werk, ervaren moeilijkheden op hun werk als een persoonlijk falen en komen zo in een negatieve spiraal terecht, zoals de artikelenreeks van Nathalie Carpentierin deze krant al liet zien.
Bij elke identificatie zijn er drie beelden die elkaar beïnvloeden, volgens de Franse sociologe Nathalie Heinich: hoe je naar jezelf kijkt (zelfperceptie), hoe je je voorstelt aan de buitenwereld (presentatie) en hoe die buitenwereld naar jou kijkt (designatie). Die drie veranderen voortdurend: hoe je bekeken wordt, verandert je zelfbeeld en je houding tegenover anderen, bijvoorbeeld. Heinich gebruikt haar concept om de levensloop van (vrouwelijke) kunstenaars te analyseren. Het is ook interessant om de betekenis van werk te begrijpen.
Op de vraag wie je bent, volgt vrij snel de vraag naar de job die je uitoefent. Je bent in hoge mate wat je doet. Met de moderniteit werd de baan een belangrijker element van de identiteit. Ze vervangt de sociale status die vroeger uit familiebanden of gemeenschapsfuncties werd afgeleid. Zo illustreert de job bij uitstek de sociale mobiliteit. Voor vrouwen geldt dat nog meer. Ze zijn méér dan dochter, echtgenote, moeder.
‘Je bent je job’ heeft ook een keerzijde. Wie ben je nog als je werkloos bent, of als je niet kunt werken? Een job is meer dan een job: het is een bron van levensvervulling. Precies dat ideaal draagt bij tot burn-out, aldus Jonathan Maselic, in The end of burn-out. Why work drains us and how to build better lives. Volgens Maselic treft burn-out niet alleen mensen die perfectionistisch handelen. Maar vooral wie verwacht dat werk een dieper verlangen naar betekenis inlost. Je geeft je hart en je ziel; dus hoop je dat je ziel vervuld wordt. Alleen is het twijfelachtig of betaald werk die rol kan waarmaken.
Maselic herstelde zelf van een zware burn-out. Hij vermoedt dat de diagnose zo vaak valt, omdat dat verdict relatief minder lastig is voor een hardwerkende mens. Liever een burn-out dan een depressie. Of liever een werkprobleem dan een confrontatie met de meer existentiële ontreddering. Of liever overwerkt dan overbodig, voor wie, naar het woord van David Graeber, een ‘bullshit-job’ heeft (een repetitieve, slechtbetaalde, onbevredigende baan).
Bedrijven moedigen de verwarring tussen wie je bent en wat je doet aan, om de productiviteit op te drijven: jij hebt een missie! En dus vervagen de grenzen: dit is toch geen labeur, maar passie! Op de werkvloer richt men ontspanningsruimtes in: pingpongtafels, meditatiehoekjes en koffieruimtes. De boodschap is duidelijk: hier vind je alles om optimaal te zijn, en dus te functioneren. Natuurlijk is een fijne werkomgeving belangrijk. Alleen heb je het recht om wat je gelukkig maakt niet op het werk te zoeken. In zijn boek noemt Maselic deze sluipende bedrijfscultuur een kolonisering van het innerlijke leven. Een deel van het antwoord op de burn-out kan zijn dat je beseft méér te zijn dan het werk dat je doet.
Identiteit is ook hoe je je voorstelt aan de buitenwereld. Gedreven werknemers erkennen niet graag dat ze het moeilijk hebben. Hun onbehagen maakt hen wel onaangenamer in de omgang. Maselic vermeldt drie elementen van burn-out: uitputting die niet door rust opgelost raakt, cynisme (minder betrokkenheid, negatieve houding tegenover anderen), en gevoelens van nutteloosheid en inefficiëntie. Die drie symptomen bouwen geleidelijk op, tot de spreekwoordelijke druppel.
Maselic beschrijft ook zijn gedrag in de aanloop naar de burn-out: superioriteitsgevoel tegenover minder presterende collega’s, woede en frustratie, cynisme, botheid. De schijnbaar perfecte performer moest zijn kwellingen verbijten, en werd een lastige collega. Burn-out is geen kwestie van één individu, maar van een dynamiek tussen mensen. Hoe voel je je bekeken op de werkvloer? Als een kracht en als een risico.
In het hedendaagse winstmodel wordt een werknemer als een risicovolle investering beschouwd, als een persoon die veel geld kost en het liefst zo veel mogelijk oplevert. De financiële risico’s wentelen bedrijfsleiders het liefst op de werknemer af. Die moet voortdurend verantwoorden wat hij doet. Mede daarom nemen de administratieve lasten toe. In de ogen van het personeel zijn dat overbodig, nodeloos controlerende taken.
Structureel vermindert de werkgever zijn kosten door tijdelijke contracten. Personeel dat tekortschiet, kan goedkoper afvloeien. Voor de flexibele werker wordt het leven zo risicovoller. De freelance-economie zingt de lof van de vrijheid: je kunt werken waar en wanneer je wilt. Maar met die autonomie komt precariteit. Hoe vrij ben je als je elk baantje moet aanvaarden om rond te komen?
Kortom, het ideaal dat werk belooft – een identiteit, levensvervulling – botst met de harde realiteit, met de berekenende, afstandelijke logica die tal van domeinen in de samenleving regelt.”
Deze column verscheen in De Standaard, op donderdag 16 juni 2022.