“Hoop neemt een loopje met je denken”, column DS, 18 febr. 2021

“In donkere tijden lijkt hoop een ­belangrijk middel om de duisternis door te komen. Alsof uit hoop alleen het goede kan volgen. Die ­visie deel ik niet. Ik probeer hoop-vrij te zijn: gericht op wat nu wél mogelijk is. En dat betekent helemaal niet hopeloos, fatalistisch of defaitistisch door het leven gaan.

Hoop is natuurlijk verkieslijk ­boven wanhoop; in dat laatste geval geloof je niet dat iets goeds nog kan gebeuren. En natuurlijk is hoop soms onafwendbaar, als de nood hoog genoeg is. Het voorbije jaar heb ik eenmaal heel intens iets gehoopt. Alleen merkte ik vooral hoe verloren ik eigenlijk was. Het hoopvolle gevoel projecteerde me naar een toekomst die alleen in mijn verbeelding bestond. Hopen is verlangen, terwijl de vervulling van je hoop niet van jezelf afhangt. Wat biedt de hoop dan eigenlijk? Zeker geen vrijheid. De stoïcijnen, de epicuristen, filosofen als Spinoza of ­Camus keken met argwaan naar discours waarvan hoop de hoeksteen uitmaakte. Er bestaat geen hoop zonder angst en geen angst zonder hoop, aldus Spinoza in de Ethica. Aan ­beide ligt ­dezelfde onzekerheid ten grondslag. Terwijl je hoopt, vrees je dat het slecht afloopt, en als je bang bent, hoop je ­tegelijk dat je angst geen werkelijkheid wordt. Als je hoopt, ben je dus niet echt vrij. De stoïcijnen denken er net zo over: de wijze vreest niets en hoopt niets. Hij verlangt alleen wat is, en ­geconfronteerd met dingen die tegenvallen, doet hij wat hij kan om de situatie te veranderen.

Hoop kan samenhangen met een theologisch perspectief. Het is een christelijke deugd, naast ‘caritas’ (naastenliefde) en ‘fides’ (trouw); ­hopend verwachten de gelovigen Gods werking, vol vertrouwen op een eeuwig leven na de dood. Niet toe­vallig geloven de critici van de hoop niet dat er een welmenende, beschermende God is, tot wie je je gebeden kunt richten. Volgens Camus worden hoop en geloof al te vaak ingeroepen om onaanvaardbaar lijden goed te praten. Zijn afkeer van de hoop heeft precies met een woede over onrecht te maken. Hopen lijkt dan een vorm van berusting, en dat gaat tegen het leven zelf in. Wie door de omstandigheden wanhopig wordt, is laf, maar wie in de menselijke conditie hoop kan vinden, is goed gek, aldus Camus.

De theologische grondslag van de hoop is ook in de politieke verbeelding te vinden. Begin 17de eeuw leidde de puriteinse advocaat John Winthrop groepen kolonisten naar het beloofde land Amerika als ‘a city upon a hill’, een hoopvol toevluchtsoord voor christelijke gelovigen. De uitdrukking refereert aan ­Jezus’ Bergrede. Intussen ­behoort ze tot het politieke zelfbeeld: Amerika is een uitzonderlijk land (American exceptionalism), een baken van hoop voor de rest van de wereld. Heel wat presidenten – van John F. Kennedy over Ronald Reagan tot Barack Obama – verwijzen ernaar. Hope is een belangrijk retorisch middel om die bijzondere missie te onderstrepen. En praten over hoop geeft hoop. Alsof je al een stap hebt gezet in de richting van een betere wereld. Hoe kan je bijvoorbeeld niet meegesleept worden door het gedicht van Emily Dickinson, waarin ze hoop het ding met veren noemt, een ­vogeltje, dat in je ziel neerstrijkt, nooit stopt en nooit om iets terugvraagt?

Hoe krachtig dit ook lijkt, het verwijzen naar hoop komt met politieke nadelen. Vanaf het begin waren Amerikanen blind voor het leed dat ze de inheemse bevolking aandeden, voor de gevolgen van de slavernij, en later nog, voor de gevolgen van het Amerikaanse beleid ­elders ter wereld.

Heel wat politieke activisten prijzen de hoop wel als stimulerend. Katrin Swartenbroux citeert Rutger Bregmans motivatie in De Morgenom een hoopvol mensbeeld te schetsen. Hij is de zoon van een protestantse dominee, maar ­gelooft zelf niet meer. De hoop heeft hij behouden, omdat mensen de maatschappij zelf moeten verbeteren. Ze kunnen niet op een goddelijke kracht rekenen.

Dat laatste standpunt deel ik. Maar het is niet de hoop die daadkracht geeft, het geloof in daadkracht – mensen hebben een vrije wil, ze kunnen de samenleving deels vormgeven – geeft hoop. Dat is de volgorde. Hoop is mogelijk, want ik kan handelen. Maar hoop is geen voorwaarde om na te denken of te handelen. Dat lukt ook vanuit een scherpe gerichtheid op het hier en nu.

De vraag is niet alleen wat jij met hoop kunt, maar ook wat de hoop met jou doet. Hoop kan je ook iets ont­nemen: de gelegenheid om echt na te ­denken over de situatie waarin je je ­bevindt. Welke normale toestand moet bijvoorbeeld terugkeren na de pandemie: hetzelfde hectische leven, dezelfde consumptiepatronen, dezelfde intru­sieve houding tegenover de natuur?”

Deze column verscheen op donderdag 18 februari 2021 in De Standaard.

Interview “Klasse”, september 2019

“Een tien op tien is saai. Een gemiste kans om iets bij te leren.”

Interview voor “Klasse Magazine“, door Piet Creten, Foto’s van Tina Herbots

Vlaamse leraren kiezen voor hun beroep om maatschappelijke meerwaarde te creëren, maar slechts 30% voelt zich daarin gewaardeerd door de samenleving. Hoe kijkt filosoof Tinneke Beeckman naar enkele opvallende resultaten uit TALIS 2018, een internationaal onderzoek naar hoe leraren basisonderwijs en eerste graad secundair hun werk ervaren? En wat kunnen we leren van Hegel, Heidegger en Camus?

Zijn leraren wat naïeve wereldverbeteraars?

Tinneke Beeckman: “Lesgeven moét een missie zijn. Verschillende leraren vertellen me geïnspireerd te zijn door de film Dead Poets Society. Ze beseffen dat jongeren kwetsbaar zijn, maar ook geweldige kwaliteiten hebben. Dat je als leraar een mensenleven kan veranderen. Nieuwsanker Martine Tanghe zei ooit dat ze haar liefde voor taal te danken heeft aan een leraar. De geweldige emancipatie van Vlaanderen heeft veel met onderwijs te maken. Het opende werelden die voor mensen thuis gesloten bleven. Onderwijs kan dus zeker de wereld verbeteren. Het zou erg zijn als leraren daar niet meer in geloven.”

De leraar uit de film wordt uiteindelijk wel ontslagen. Waarom vallen te veel gemotiveerde leraren uit?

Tinneke Beeckman: “In deze tijd moet je je voortdurend verantwoorden. Leraren krijgen het gevoel dat ze gewantrouwd worden. Te veel administratie doorkruist hun engagement voor jongeren. Dat is dodelijk voor hun motivatie. Je moet ze autonomie geven,ze moeten zelf kunnen invullen hoe ze bepaald eopdrachten uitvoeren. Zodat ze voelen dat je vertrouwt op hun kunde. Natuurlijk is controle nodig. Er zijn leraren die er de kantjes aflopen of die bijsturing nodig hebben. Feedback stimuleert ook. Maar het probleem is dat collega’s elkaar alleen aanspreken wanneer iets misloopt.”

Foto: Tina Herbots

Het beeld uit de film zal veel leraren romantisch aandoen. Leerlingen huppelen niet altijd enthousiast achter de bevlogen leraar aan.

Tinneke Beeckman: “Het moeilijke is dat de dankbaarheid pas achteraf komt. In de klas zijn leerlingen soms lastig, zien ze het doel van je inspanningen niet of rebelleren ze als je ze straft. Maar achteraf zijn ze vaak wel blij met wat ze geleerd hebben of dat ze op tijd zijn bijgestuurd. Misschien kunnen we leraren wat meer uitgestelde feedback geven over de belangrijke impact die ze hebben door oud-leerlingen daarover te bevragen.”

“Erkenning mag ook niet alleen van leerlingen komen. Je zit nu eenmaal met een autoriteitsrelatie. Hegel zegt daarover dat een meester zich nooit helemaal erkend kan voelen als hij alleen maar slaven heeft. Een slaaf kan je per definitie geen appreciatie geven. Nu wil ik leerlingen niet met slaven vergelijken, maar feedback van collega’s is noodzakelijk om te weten of je echt naar waarde geschat wordt.”

Moeten leraren elkaar meer complimenten geven?

Tinneke Beeckman: “Er kan meer steun voor mekaar zijn, meer kwetsbaarheid en positieve feedback tussen leraren. Ze moeten van elkaar horen dat ze het goed doen en waar progressie mogelijk is. Kwetsbaarheid betekent aan elkaar zeggen waar je geen raad mee weet, wat je al geprobeerd hebt en elkaar ondersteunen. Een grote verbondenheid is daarin heel belangrijk. Ook als ouders vertrouwen in leraren uitspreken, heeft dat effect.”

Slechts 30% van de leraren voelt zich gewaardeerd door de samenleving. Waar komt dat vandaan?

Tinneke Beeckman: “Ouders zien in hun kinderen meer dan ooit het verlengde van zichzelf. Vroeger kregen mensen meer kinderen. Die verschilden soms sterk van elkaar. De ene ging studeren, de andere was goed in een ambacht. Dat er ook een zwart schaap van de familie was, hoorde erbij. Maar nu hebben ouders 1 of 2 kinderen. Die moeten het waarmaken volgens de heersende prestigenorm, zoals veel diploma’s. Je moet ook vooral de indruk geven slim te zijn, terwijl mensen zovele kwaliteiten kunnen hebben.”

“De prestaties van het kind stralen af op de ouders. Voor kinderen is dat een loodzware last. Want ze kunnen niet allemaal de verwachtingen inlossen. Ouders aanvaarden moeilijker tekorten of beperkingen. Daar komt veel kritiek op leraren vandaan. Want als het misloopt, haalt de leraar niet uit het kind wat erin zit.”

“Je ziet dat ook op andere vlakken. Groepsgeest wordt minder geapprecieerd. Waarom speel je voetbal? Volgens Albert Camus leerde hij er de moraal. Hij ontdekte wat kameraadschap of fair play is. Dat je je best kan doen en toch kan verliezen. Maar nu schuilt in elk zoontje misschien wel de nieuwe Messi. Aan de trainer om dat talent te ontdekken en helemaal te ontwikkelen. Er zijn clubs waar ouders niet meer langs de kant van het veld mogen staan bij trainingen. Ze hebben voortdurend commentaar. Hun kind krijgt niet genoeg aandacht.”

“Onderwijs, je hobby of sport geeft kinderen en hun ouders vandaag identiteit en status. Daar toon je wie je bent, dat je beter bent dan anderen. Je moet overal excelleren, de primus inter pares zijn.”

Sommige experten zeggen dat we net meer moeten mikken op excellerende leerlingen. Is dat geen goede zaak?

Tinneke Beeckman: “De vraag is op welke manier. Dat kan ook door te zeggen dat een kind niet te veel naar zijn ouders moet luisteren. Als leerlingen verpletterd worden door verwachtingen en schoolresultaten een persoonlijkheidskenmerk worden, is dat niet goed. Leren is ook weten dat je soms opnieuw moet proberen. Dat een fout een gelegenheid is om te leren. In dat opzicht is een tien op tien gewoon saai. Het is een gemiste kans om iets bij te leren.”

“Leerlingen moeten leren inschatten waar hun mogelijkheden liggen met hoe de kaarten voor hen geschud zijn qua aanleg, temperament, opvoeding of vorige keuzes. Daar moet je het beste van maken. Zo bereik je meer dan wanneer je rondloopt met onrealistische verwachtingen van anderen. En het maakt je gelukkiger. Een goede school geeft dat soort feedback aan leerlingen en ouders. Die invulling van excelleren is prima.”

Die feedback zal niet altijd even goed aankomen. Begrijp je ouders die meteen op school staan om te klagen?

Tinneke Beeckman: “Achter boosheid schuilt vaak angst. Veel ouders vertrouwen er niet op dat het met hun kinderen in deze snel veranderende samenleving per definitie goed zal gaan. Een wereld vol technologie die veel beroepen overbodig zal maken, jaagt ze op. Die angst is begrijpelijk.”

“De leraar is een toegankelijk aanspreekpunt. Als je je zorgen maakt over diversiteit of het gebruik van sociale media. Tegen wie ga je klagen? Of als je bang bent dat het niveau van het onderwijs daalt. Dan is een oudercontact een goed moment om je hart te luchten.”

Hoe kunnen we het beroep weer meer prestige geven?

Tinneke Beeckman: “Het probleem is dat in een neoliberale maatschappij degenen die de winst maximaliseren het meeste prestige krijgen. Bedrijfsleiders, goed verdienende financieel experts, consulenten. Voorbeelden als Steve Jobs illustreren een hyperindividualistische kijk op de wereld. Je hebt alles aan jezelf te danken. School is niet nodig als je slim bent. Je ontdekt alles zelf wel. Dat is een vorm van narcisme. Mensen zien zichzelf niet meer als een schakel tussen generaties of andere mensen. Ze zijn niet dankbaar voor wat anderen voor hen gedaan hebben. Die mentaliteit heerst helaas op dit moment.”

“Terwijl goede leraren op termijn bij uitstek zorgen voor winstmaximalisatie. Die is niet onmiddellijk meetbaar, maar iedere keer dat je mensen motiveert, zelfvertrouwen geeft, talenten ontwikkelt, ben je een van de drijvende krachten in een samenleving. Dat moeten we veel meer benadrukken als we over onderwijs spreken.” Continue Reading ›

“De Vragen van Proust”, DM 8 okt. 2018

De krant De Morgen interviewde me voor ‘De Vragen van Proust’.

door Ann Joris en Fernand Van Damme

 

Hoe oud voelt u zich?

“Wel, een generatie ouder sinds ik mama geworden ben. Ik heb een dochter van negen maanden en dat maakt echt wel een verschil. (neemt laptop, toont foto van Alma) Bij Margarete Mitscherlich (ook wel de Grande Dame van de Duitse psychoanalyse genoemd, 1917-2012, red.) las ik dat vrouwen van over de veertig van veel afscheid moeten nemen: van hun schoonheid, van hun verleidelijkheid, van hun hechte band met de kinderen, van hun eigen ouders. In de tweede helft van je leven sijpelt er dus op allerlei manieren rouw in je bestaan binnen. Ik denk wel dat dat klopt, maar voorlopig heb ik er niet zo veel last van.

“Het wordt pas moeilijk, denk ik, wanneer je krampachtig vasthoudt aan het idee jong te moeten blijven. Als je dat loslaat en aanvaardt dat ouder worden gewoon bij het leven hoort ontdek je andere prioriteiten.”


Wat vindt u een belangrijke eigenschap van uzelf?

“Euhm. Dat ik helder en lucide probeer te kijken en te schrijven. Ik hou van waarachtigheid. Ik ben allergisch voor poses en inauthenticiteit. Ik probeer de dingen te zien zoals ze zijn en er ook niet van weg te kijken. Liever een echte droefheid dan een valse vrolijkheid. Daarom heb ik een voorkeur voor realistische filosofen, zoals Spinoza of Machiavelli, die er fel op hameren: je moet proberen het leven te zien zoals het is, de dingen te begrijpen vanuit hun oorzaken, jezelf geen rad voor de ogen te draaien. Ook niet over jezelf. Zelfkritiek is belangrijk. Die ego temperende werking van hun filosofie zint me wel. De mens denkt zo makkelijk dat hij het centrum is van de schepping. Hoe vaak meet hij zichzelf geen grotere rol toe dan hij eigenlijk speelt? In mijn eigen leven heb ik het als een bevrijding ervaren om die verbeelding los te laten. Je moet kunnen loskomen van de vraag of wat je doet in de smaak valt. Pas als je je niet meer aantrekt wat de anderen van je denken, kun je trouw blijven aan jezelf.”

Wat is uw passie?

“Wel, zo’n beetje wat ik net zei. (lacht) Of zoals André Comte-Sponville (Frans filosoof, °1952, red.) het ooit formuleerde: ‘vivre sa pensée et penser sa vie’. Je denken  beleven, en  je leven bedenken. Pas toen ik na tien jaar een punt zette achter mijn academische carrière en de filosofie als een roeping ben gaan beschouwen, besef ik wat mij inherent gelukkig maakt. Ik heb er lang mee geworsteld, maar heb uiteindelijk ingezien dat ik niet thuishoor in een competitieve omgeving, waarin sommigen alles op het spel zetten voor meer aanzien en prestige en zelfs recht tegen de filosofie ingaan waar ze zich mee bezighouden. Op het einde had ik de indruk dat ik naar een circus keek.

“Of een roeping niet nogal zwaar op de hand klinkt? Tja, maar er staat iets op het spel voor mij, filosofie is niet vrijblijvend.”

Is het leven voor u een cadeau?

“Eigenlijk wel. ‘Vivre sa pensée et penser sa vie’ gaat over hóé je kan leven en niet óf je moet leven. Existentiële angst heb ik niet, maar ik denk niet dat dat mijn verdienste is, je moet ook wat geluk hebben met wat je allemaal hebt meegemaakt. Ik ben dus geen nostalgisch, melancholisch of depressief iemand, dat is al een groot geschenk op zich. Denk nu niet dat mijn leven één langgerekte vrolijkheid is, maar fundamenteel existentiële twijfels heb ik niet. Tot Kierkegaard, Sartre of Camus ben ik dan ook niet aangetrokken. Ik apprecieer die filosofen wel, maar ze hebben het over ervaringen die ver van mij afstaan.

“Leven betekent voor mij al de kracht en alle mogelijkheden die je in jou hebt proberen te verwezenlijken. In het volle besef van je eigen beperkingen en belemmeringen. Dus niet: ik kan alles wat ik maar wil, maar wel proberen te zijn wie je kan zijn.”

Welke kleine, alledaagse gebeurtenis kan u blij maken?

“Wel het eerste wat me ‘s ochtends blij maakt is Alma’s lachend gezichtje als ze wakker wordt. En met Alma gaan wandelen in het park vind ik altijd heel bijzonder. De schoonheid van een boom kan iets heel intens hebben. Het enige wat dan bestaat is dat moment. Dat vind ik heel ontspannend.”

Wat is uw zwakte?

“Ik ben nogal moeilijk om te leren kennen, waardoor ik ook wel kansen mis om anderen te leren kennen. En ik ben niet erg vergevingsgezind. Als mensen me kwetsen of ontgoochelen houden ze voor mij op te bestaan. Wraakzuchtig ben ik niet, maar ik voel wel dat er een afstand ontstaat die ik niet makkelijk kan overbruggen. Ik probeer daaraan te werken, want ik vind vergevingsgezindheid belangrijk, maar ervaar toch dat het moeilijk is om daar verandering in te brengen.”

Waar hebt u spijt van?

“Niet van veel. Spinoza zegt: berouw is een dubbele droefheid. Het betekent één: dat je je in het verleden vergist hebt, dat je iets gedaan hebt wat eigenlijk pijnlijk of verkeerd was, en twee: dat je er nog altijd ongelukkig om bent. Volgens hem ligt dat aan een gebrek aan zelfinzicht, omdat je je verbeeldt dat je iemand anders had kúnnen zijn dan de persoon die je was. Als je inziet dat je, gezien wie je toen was en wat je toen wist, niet anders kon dan doen wat je toen gedaan hebt, kun je dat idee van spijt loslaten. Eenvoudigweg omdat je toen omringd was door bepaalde mensen, of omdat er bepaalde beperkingen of omstandigheden waren, of gewoon omdat je de dingen toen nog niet helder zag. Dat is dan maar zo. Punt. In dat opzicht is spijt niet iets waar ik veel aandacht aan besteed.”

Wat is uw grootste angst?

“Privé: dat mijn dochter mij nodig zou hebben en dat ik er niet zou zijn.

“Maatschappelijk: dat mensen het contact met hun eigen menselijkheid verliezen. (zucht even) Wat ik beangstigend vind, is de nonchalante manier waarop mensen omgaan met de hele culturele erfenis. Terwijl ik Machiavelli las voor mijn nieuwe boek, bedacht ik: zonder kennis van het verleden is de toekomst alleen eenzaamheid. Ik denk dat vandaag velen zich eenzaam voelen omdat ze zich niet meer met de vorige generaties en met hun eigen cultuur verbonden voelen. Dat heeft te maken met het consumentisme – alles moet altijd leuk, snel en niet te moeilijk zijn -, met het winstbejag – alles moet renderen – en met de diversiteitsobsessie. Onlangs nog suggereerde Caroline Pauwels van de VUB de Verlichting los te zien van het westerse verleden, omdat niet iedereen zich daar goed bij voelt. Eigenlijk is dat een soort onterving, want je kunt de Verlichting niet begrijpen zonder de geschiedenis te kennen. Dan rest alleen nog een vaag concept dat niets meer betekent.

“Schoon schip willen maken is typerend voor deze tijdgeest. Continue Reading ›

“Fair-Play”, column DS 16 juni 2014

images“Je kan er niet omheen. In alle kranten, op alle media: het is wereldbeker voetbal. Nu ja, voetbal is meer dan een sport. Voor de Franse filosoof Albert Camus bood voetbal zelfs morele lessen bij uitstek: ‘ce que je sais de la morale, c’est au football que je le dois’. Voetbal is vreugde delen en fouten vergeven. Offensief spelen, eerlijk strijden voor een doelpunt. Een strikt gecodificeerd duel, dat het geweld tussen beide partijen beperkt. Camus, van bescheiden komaf, hield van voetbal

Camus als keeper van RUA, Racing Universitaire Algérois.

Camus als keeper van RUA, Racing Universitaire Algérois.

omdat het een populaire sport was: tijdverdrijf van buurtjongens op een plein. Gratis, genereus en sociaal. Maar voetbal is ondertussen een miljarden business geworden, het tegendeel van haar oorspronkelijke sportieve principes. In Brazilië worden nutteloze stadia gebouwd die miljarden kosten, terwijl de arme bevolking crepeert. Het alcoholverbod in stadia, bedoeld om geweld in te perken, sneuvelt op bevel van de FIFA-sponsors. Valt er nog veel te vieren?

UnknownVoetbal heeft natuurlijk altijd politieke belangen gediend. Mussolini begreep al de kracht van voetbal om het fascisme te verspreiden. Maar net zo goed vond Antonio Gramsci de fair play in voetbal belangrijk: spelers verschillen door hun kunnen, niet door hun carrière of afkomst. Vandaag speelt een andere ideologie, volgens de Franse filosoof Jean-Claude Michéa, in zijn laatste boek ‘Le plus beau but est une passe’. Voetbal is nu een instrument van ‘soft power’, een zachte manier om kapitalisme te propageren, door in de verbeelding consumentisme aan te wakkeren: sportmannen zijn de nieuwe helden in een helden-loos tijdperk. Hun levensstijl is het nieuwe ideaal, hun steile opgang de illusie dat armen makkelijk rijk kunnen worden. Continue Reading ›

Korte toespraak bij boekvoorstelling ‘Pioniers in de Praktische Filosofie’ – Veerle Pasmans

Pioniers - cover - defIk gaf een korte lezing bij de boekvoorstelling ‘Pioniers in de Praktische Filosofie’ van Veerle Pasmans, op 22 februari 2014.  

Ik hield de lezing in het mooie huis vanHet zoekend Hert‘ te Antwerpen, na een uiteenzetting van Erno Eskens (directeur ISVW) en van ‘pionier’ Ida Jongsma (Hotel de Filosoof, Amsterdam). 

“Een jaar geleden contacteerde Veerle Pasmans me met de vraag om een interview voor een boek over praktische filosofie, in Vlaanderen en Nederland. Ze stelde vragen die me aanspoorden tot een zelfreflectie. Wat betekent filosofie voor mij? Hoe zie ik mijn parcours?

De weg naar de vrijheid

Jarenlang was ik academica. Zoals ik in het interview met Veerle zeg, was dat geen bewuste keuze – ik wist niet wat studeren, dus koos ik moraalwetenschappen. Dan was ik een goede studente, kreeg ik van de decaan een brief dat ik zou kunnen beurzen aanvragen, als ik dezelfde resultaten bleef behalen. Daar had ik nog nooit aan gedacht. Maar toen ik afgestudeerd was, stelde ik een project op voor het FWO (Fonds voor wetenschappelijk onderzoek), kreeg een ‘aspirantenbeurs’ en doctoreerde. Nadien kreeg ik nog enkele postdoctorale beurzen. Dat eindigde in 2012, toen mijn laatste beurs afliep.

19465_1338039971501_6238506_n

Aan de Atlantische Oceaan

Toen kwam het moment om even na te denken over wat ik echt wilde doen. Zolang je in de academische wereld bent, gedraagt je omgeving zich alsof het academische zelf het doel van het bestaan is. Nadenken buiten de academie, kan dat wel? Maar ik vroeg me af of ik die baan wel zo nodig wilde. Nadien heb ik niet meer gesolliciteerd voor een academische job – ik wilde even van de vrijheid genieten. Even geen ‘school’ meer – ik voelde me bevrijd.

Bevrijd, maar niet van de filosofie zelf, integendeel. Continue Reading ›

Emoties in het politieke debat – Column DS

“Je kunt voor of tegen de N-VA voorstellen zijn, maar ze bieden een duidelijke toekomstvisie voor het land. Andere partijen schreven eerder congresteksten, die inhoudelijk al te weinig aandacht kregen. Maar hopelijk is nu een nieuwe trend gezet. En krijgen we in plaats van kortstondige hypes en emotionele reacties een politiek debat over fundamentele vraagstukken.

Emoties in de politiek zijn niet noodzakelijk een probleem. Integendeel, ze maken deel uit van elk politiek project, aangezien elke ideologie of partij een verlangen aanspreekt. Succesvolle politici slagen er in om de gevoelswaarde van hun project mee te nemen in hun communicatie. Zo drukt de N-VA met haar huidig project ambitie en voluntarisme uit, bestemd voor burgers die zelf hun lot willen bepalen. De CD&V spreekt eerder de behoudsgezinde Vlaming aan, die niet van plotse omslag houdt. Linkse partijen beroepen zich op ‘verontwaardiging tegen onrecht’ als motief voor hun inzet. Continue Reading ›

Redt verontwaardiging de wereld? DS, 22 april

Albert Camus

Albert Camus

Filosofen houden niet van verontwaardiging. Ofwel schrijven ze er weinig over, ofwel keuren ze haar af. Dat staat haaks op de hedendaagse tijdsgeest, waarin verontwaardiging over onrecht het uitgelezen motief lijkt voor actie, alsof ze een nood is die zelfs wet mag breken. Maar hoe kan verontwaardiging als motief voor politieke actie worden ingeschat?  Continue Reading ›